woensdag 29 december 2010

Gouden linker

“Ik wil geen oliebollen!”
Onze jongste zoon laat duidelijk zijn mening blijken, als ik met zijn moeder de keukentafel in gereedheid breng om de oud-Hollandse specialiteit te gaan bakken. Teleurgesteld voegt hij zich in de huiskamer bij zijn broer. Het zijn de tintelende dagen tussen Kerstmis en Oudjaar. Veel vrije tijd die vooral besteed wordt aan het opvegen van de uitvallende kerstboomnaalden en het luisteren naar de radio waar de Top 2000 Aller Tijden mijn vriendin in een nostalgische gloed zet. Terwijl ze het beslag in de kom mengt, neuriet ze mee met ‘Ben’ van Michael Jackson. In haar hoofd wandelt ze naar oude tijden.
Geroutineerd zet ik een pan met olie op het vuur. Het voetbaljaar 2010 is bijna afgerond. Een onafzienbare rij voetbalbeelden flitst in mijn hoofd voorbij. Ook daar zou ik zo een ranglijst van kunnen maken. Prikkelt ook de sentimenten. De ‘feel-good-memories’ met de 5-0 van Barcelona tegen Real Madrid, de vrije trappen met de linker van Theo Janssen en het speelse partijtje deze zomer met onze jongens op het veldje. Het bezoek in het voorjaar aan Mestalla met enkele vrienden voor een wedstrijd van Valencia en de zwaarbevochten winst van het vijfde op Reusel Sport gaan de lijst ook halen. Maar ook drama mag niet ontbreken. De 10-0 van Feyenoord, de degradatie van Aad de Mos, de knie van Jonathan Reis? En op welke plek eindigen de grappen van René van der Gijp?
In een jaar waarin het Wereldkampioenschap voetbal plaatsvond, wordt de top van de lijst natuurlijk gedomineerd door momenten uit dat toernooi. Het Nederlands Elftal reisde door Zuid-Afrika en kwam ver. Heel ver. De beelden staan op ons netvlies. De redding van Stekelenburg, de kopbal van Sneijder en de knal van Van Bronckhorst. De kans van Robben in de finale staat nu al in het rijtje met de penalty van Neeskens uit ’74 en de bal op de paal van Rensenbrink in ’78. We werden opnieuw geen wereldkampioen. De teen van Casillas ging net op tijd omhoog toen de linker van Arjen Robben de bal naar het wereldgoud wilde stiften.
“Bah, oliebollen.”
Het beslag is gereed en het vet in de pan op temperatuur als onze jongste zoon opnieuw in beeld verschijnt. Met een lang gezicht wandelt hij naar de keuken. Tussen het speelgoed op de grond ligt een bal met Simba, de jonge leeuwenkoning, erop. Verveeld gaat het linkerbeen naar achteren. Zonder na te denken over de gevolgen haalt de schavuit vol uit. Het speelgoed zeilt vervaarlijk langs het hoofd van mijn vriendin die nietsvermoedend meedeint met het liedje van Gilbert O’Sullivan op plek 359. Het speelgoed knalt een kandelaar van de kast, schampt de rand van de deur en kaatst via het keukenraam recht in de beslagkom met oliebollenmix die met een doffe klap omvalt. De lijst met de mooiste voetbalmomenten van 2010 krijgt opeens een verrassende nummer één, maar zijn moeder is minder onder de indruk. Furieus ontwaakt ze uit haar jaren-zeventig-trip en stopt onze jongste zoon meteen een poetsdoek in zijn hand.
Schuldbewust haalt de vlegel zijn bal uit de kom en veegt de vlekken van tafel. Schalks kijkt hij me aan. Een ondeugende blik. Alsof zijn uithaal een weloverwogen beslissing was. In tegenstelling tot Arjen Robben heeft hij het klusje geklaard. De situatie is glashelder: geen oliebollen dit jaar en ons kind heeft een linkerbeen met gouden precisie. In gedachten reis ik vooruit naar de zomer van 2034.
We worden alsnog wereldkampioen.

De reünie

Als De Zwarte Panter in de hemel arriveert
en Petrus hem naar zijn eeuwige wolk verordonneert
ziet hij, bij toeval, de filmster die hem ooit op de middenstip kuste
en omdat de stoere doelman er nog één lustte
zoent hij Jayne Mansfield opnieuw gepassioneerd

woensdag 22 december 2010

De stilte van Romario

“Ik heb nog met Romario gevoetbald!”
De oneliner doet het altijd goed als een feestje dreigt in te zakken. Het levert bewonderende blikken op en je maakt nieuwe vrienden die je ineens op de schouder slaan.
“Mooi man! Biertje?”
In werkelijkheid lagen de zaken iets genuanceerder, maar zoals Frank Snoeks doorgaans een fortuinlijke zege op een Duits elftal becommentarieert: ‘Wat geeft het?’ Zo’n 20 jaren geleden stond ik met mijn amateurelftal op hetzelfde veld als de miljonairs van PSV. Met zichtbare tegenzin worstelden zij zich door het verplichte nummer tegen Bladella. Dat ik de eerste helft speelde en Romario pas de tweede helft zijn opwachting maakte, ontkracht mijn ‘moment of fame’ nog méér, dus laat ik deze details op feestjes en partijen meestal maar achterwege.
Vanaf mijn plekje in de dug-out zag ik de ontreddering in de ogen van de Braziliaan. Hij, het natuurtalent uit Rio, dat in de Eredivisie met gemak naar 30 goals per seizoen freewheelde, moest verplicht naar een Brabantse uithoek waar de koeien loeien en snackbar ‘Den Doel’ de meest opwindende plek is om uit te gaan. Behalve op de blozende plattelandsmeisjes die in zijn donkere ogen verdronken, maakte Romario die middag weinig indruk.
Het toeval wilde dat ik de PSV-spits niet veel later weer ontmoette. Mijn vriendin werkte die tijd als huisarts-assistente in Eindhoven. En helemaal in de sfeer van december, haalde ik haar enkele dagen voor kerstavond op voor een dineetje in de stad. In een keukentje naast de patiëntenruimte, wachtte ik op haar, terwijl ze haar werk nog even afrondde. Ineens stapte Romario het keukentje binnen.
“Hallo,” groette ik, licht geschrokken.
Romario verzond een kleine hoofdknik.
“Hallo,” antwoordde de vrouw die achter de voetballer binnen kwam, vriendelijk. Mevrouw Romario bleek zwanger en kwam voor een controle. Ze werd doorgesluisd naar de huisarts, zodat de balvirtuoos en ik alleen achterbleven.
Een prachtig plaatje, daar in die keuken. Romario nonchalant leunend tegen het keukenblad en ik zittend aan een klein tafeltje met vele vragen die in mijn hoofd om voorrang vochten. Waar zou hij kerst gaan vieren? Wordt het een jongen of een meisje? Hoeveel graden is het nu in Rio? Herinnert ie zich onze wedstrijd nog (“Je weet wel, die 13-1 tussen de weilanden”)? Doordat mijn verhoogde hartslag de juiste openingszin blokkeerde en Romario mij leek te beschouwen als een buikgriepje of een ingegroeide teennagel, tikte de klok aan de muur luid de seconden weg.
We zwegen prachtig, Romario en ik.
De idylle werd wreed verstoord toen de jonge vrouw het keukentje weer binnenstapte. Romario hielp haar hoffelijk in haar jas. Ik besefte dat de situatie door mijn vingers glipte.
“Feliz Navidad!”, flapte ik er ineens uit toen ze al bijna buiten stonden. Olijk stak ik er een hand bij op.
Mijn laatste oprisping trok alsnog Romario’s aandacht. Vluchtig keek hij om naar die vreemde man aan het tafeltje.
“Vrolijk kerstfeest,” lispelde hij en sloot toen de deur.
Dichterbij een wereldvoetballer zou ik nooit meer komen. Ik pakte de draad weer op met lastige uitwedstrijden op winderige velden van Dosko ’32 en VV Hulsel, terwijl Romario de wedstrijden van PSV met achteloze passeerbewegingen en meesterlijke doelpunten inkleurde. Zijn verhuizing naar Barcelona was logisch als nachtvorst in januari. In de Spaanse stad vervulde hij een prominente rol in het Dream Team van Cruijff. In 1994 veroverde hij met het Braziliaanse elftal zelfs de wereldbeker, waarna Romario door de Fifa verkozen werd tot Wereldvoetballer van het jaar.
De weergaloze speler die in zijn Eindhovense jaren weinig sprak met zijn ploeggenoten en tijdens televisie-interviews niet verder kwam dan ‘beetje moe’, heeft de stilte doorbroken. Deze dagen verheft hij zijn stem voor een socialistische partij in het parlement van Brazilië. Na een geforceerde jacht op 1000 officiële carrière-goals en nadat hij zijn gezin verliet om elke morgen zijn kleren bijeenrapend uit vreemde slaapkamers te glippen, zet de oud-speler van PSV zich nu in voor de verschoppelingen uit de favela’s. Romario heeft zijn taak gevonden.
Ooit, als mijn tijd gekomen is, en mijn leven aan me voorbij flitst, hoop ik dat mijn minuten met Romario daarin opgenomen zijn. Nog één keer hoor ik dan de enige woorden die een Wereldvoetballer van het jaar met mij wisselde: “Vrolijk kerstfeest”.

Graag wens ik iedereen fijne kerstdagen toe en dat in 2011 vele levenspaden gevonden worden.

Pieter Abrahams

zaterdag 18 december 2010

Trouw

In mijn leven ben ik slechts twee keer vreemd gegaan. De eerste keer was in Nijmegen en mijn vriendin was erbij. We bezochten samen haar broer die daar studeerde. In het weekend speelde hij voor ‘De Trekvogels’, een voetbalclub in één van de buitenwijken van de Gelderse stad. Die zaterdagmiddag diende hij een wedstrijd af te werken met zijn team en ik ging mee voor de gezelligheid. Omdat vijf minuten voor aanvang slechts tien trekvogels het nest bereikt hadden, gingen vragende blikken in mijn richting. Of ik het elftal alstublieft wilde helpen.
In die tijd verdedigde ik als keeper het doel van het eerste elftal in mijn geboortedorp, dus de linksbuitenpositie die ik toegewezen kreeg voelde nogal onwennig aan. Zeker toen ik in de zevende minuut na een splijtende pass de vrije ruimte ingestuurd werd. De voortrazende benen onder me gaven me een gevoel van 10.3 op de 100 meter, maar het gemak waarmee de vijandelijke back me inhaalde haalde me snel uit de droom: dit was gewoon een Van Beukering-sprint. Nog voordat een tackle mijn standbeen onderuit haalde, loste ik een wanhoopschot. De vuurpijl vloog over de uitgelopen doelman, en liet het net in de verre hoek bollen. Een stapel van tien trekvogels drukte het laatste restje lucht uit mijn longen.
Het was diep in Limburg dat ik voor de tweede keer van een ander walletje snoepte. In een gehucht onder de rook van Echt bestierde een zwager een kippenboerderij. Om te ontsnappen aan de lucht van kippenstront en kadavers, vulde hij op zondagochtend de rol van diepgaande back in bij het plaatselijke ‘Conventus’. Een naam die je associeert met een gerespecteerde hoofdklasser, waar de eigenaar van een groothandel een machtig voorzitter is en waar jeugdleden drie keer per week kunnen trainen, maar de naam van mijn zwagers club bleek meteen de enige parel van de vereniging te zijn. Ik belandde op een sfeerloos sportpark waar achterstallig onderhoud en verlies op zondag hand in hand gingen, hoewel de juffrouw in de kantine die met een diep decolleté achter de bar mijn broodje kaas bereidde, het enigszins goed maakte.
Toch gingen er ook hier vragende blikken mijn kant op toen de keeper van het vierde elftal zich die zondagochtend nog voor de rust verstapte. Nadat alle ploegmaten elkaar vragend aankeken om de keepershandschoen op te pakken, zei mijn zwager in mijn richting wijzend, ‘dat hij wel iemand wist’. Ik hees me in de te ruime trui en broek van mijn onfortuinlijke voorganger en snoerde mijn voeten in zijn twee maten te kleine voetbalschoenen. Terwijl het bloed in mijn tenen stelselmatig afgesneden werd, redde en coachte ik Conventus 4 naar een zwaarbevochten gelijkspel, iets wat na maandenlange nederlagen als een overwinning gevierd werd. In het kleine douchehoekje, waar langzaam weer leven in mijn afgeknepen voeten stroomde, werd ik op mijn schouders geslagen en overladen met complimenten door mijn nieuwe vrienden, die ik echter door de zangerige Limburgse tongval niet wist te ontcijferen.
Het zijn twee mooie voetbalherinneringen, die plaatsvonden toen ik in het geniep de bal beroerde. Alle overige wedstrijden, en dat nadert de duizend, verdedigde ik de kleuren van het blauw-wit uit mijn geboortedorp. Als pupil kwam ik er binnen en leerde behalve de kapbeweging mijn schoenen te strikken. Ik doorliep er alle jeugdploegen, kreeg er schaamhaar, dronk er mijn eerste glas bier, rommelde met mijn vriendin in het ballenhok, stopte penalty’s in het eerste elftal en dook over ballen heen, werd jeugdleider, vulde het clubblad, maakte vele vrienden, leerde vele scheldwoorden, ging naar bruiloften en begrafenissen en belandde uiteindelijk in de prachtgroep van ‘het vijfde’. Op het sportpark lachte, huilde, hoopte, werkte, steunde, huiverde en genoot ik van de vereniging. Net een huwelijk. De verstrengeling met de kleuren blauw en wit zal waarschijnlijk voortduren tot mijn laatste ademstoot. Tot dát moment zal ik me omkleden met mijn maten en de backs toeschreeuwen om te ‘knijpen’. De eerste zondag ná mijn teraardebestelling geeft het vijfde voor de wedstrijd mij de laatste groet met een minuut stilte. Zestig seconden rust. Okay, de eerste tellen wordt hun gevallen doelman respectvol herdacht, maar al snel dwalen de gedachten af naar die wilde nacht met Babette van de hamburgers of wordt een keuze gemaakt tussen friet die avond of toch maar pizza. Als de scheids met zijn fluitje een einde maakt aan alle mijmeringen, pakt het vijfde het aloude ritme weer op.
“Geef die bal dan eerder, man!”
“Hou die vlag omlaag, blinde!”
Vertrouwde kreten waaien weer over het bijveld. Het is de hoogste eer die je kunt krijgen na een levenslang verbond met je club. 68 jaren trouw aan wit en blauw.
En okay, twee slippertjes.

dinsdag 14 december 2010

Heimwee naar Herman

Mijn liefde voor het voetbal wordt op de proef gesteld. Hoewel ik tijdens Champions League-avonden door Egbers en Van Peperstraten op mijn wenken bediend wordt met de mooiste acties en prachtige slomo-beelden van doelpunten vanuit alle uithoeken van Europa, betrap ik mezelf er steeds vaker op dat mijn aandacht afdwaalt naar een tijdschrift. Tijdens Panathinaikos tegen Rubin Kazan zapte ik zelfs weg en belandde in een kookprogramma. Zat ik apathisch te kijken hoe Gordon Ramsay trillend van opwinding in de weer was met spruiten en een sukadelap. Zijn het de eindeloze poulewedstrijden? Het bedrog op het veld met schwalbes en het gewring met ellebogen? Het eeuwige appeleren bij de scheidsrechter? Het vrij worstelen bij een corner?
Hoe anders was dat vroeger. Ik telde de dagen af als Ajax een uitwedstrijd ging spelen, ergens ver weg in Oost-Europa. Feyenoord dat op reis moest naar het duistere Roemenië. Tot enkele uren voor de aftrap was de tv-uitzending onzeker. De opluchting als de aftrap daadwerkelijk in beeld kwam. Twee teams in ouderwetse, klassieke tenues die elkaar bestreden. Op de achtergrond grauw geklede Oost-Europeanen, bewaakt door militairen met strenge blik, met boven de onoverdekte tribunevakken een inktzwarte hemel die alles in toom leek te houden. Het beeld viel regelmatig weg en tussen een constante, monotone zoem van luchthoorns probeerde Herman Kuiphof via een krakende telefoonverbinding de wedstrijd te becommentariëren. Het was behelpen die dagen, maar je fantasie werkte op volle toeren. In mijn hoofd reisde ik af naar verre, nog niet ontgonnen oorden. Onheilspellende plekken in grijstinten waar mannen Jaroslaw en Dimitri heetten.
Dit opkomende verlangen naar vroeger, deze drang naar ouderwetse Europacupavonden werd onderbroken door een hemelse wedstrijd uit het heden. Barcelona speelde in Nou Camp tegen aartsrivaal Real Madrid. Voetbal als kunst. Xavi en Iniesta componeerden oneindig tikkend een formidabel werk. En de solopartij in hun symfonieën wordt al tijden gespeeld door Lionel Messi. Hij lijkt die jongen uit de voetbalkantine die je zo-even nog zag met een broodje kaas in de hand en die enkele tellen later fris vanuit de heupen tegenstanders passeert alsof ze er niet staan. Messi is een missionaris. Hij toont de eenvoud van het voetbalspel dat ooit zo normaal was. Dat dit gebeurt in Nou Camp is niet vreemd. Barcelona is een eenzaam bastion. Principes als herkenbaar spel en het opleiden van eigen talenten bleef het altijd trouw in een commerciële wereld waar zakken met geld vele deuren openden.
Mijn respect voor deze Catalaanse vasthoudenheid kreeg een knauw toen deze week bekend werd dat ook zij door de knieën zijn gegaan voor de verlokkingen van het grootkapitaal. Barcelona is de laatste club die reclame toestaat op het shirt. Lionel Messi brengt volgend seizoen ‘Qatar Foundation’ close up in beeld als hij na een weergaloze actie juichend door de camera gevangen wordt.
Voor een romanticus was het sowieso een zware week. Met ‘het vijfde’ speelden we zondag een uitwedstrijd tegen DBS. Op kunstgras. Een voetbalwedstrijd op tapijt. Om de twee minuten klopte ik met de onderkant van mijn schoen tegen de paal. Puur uit gewoonte om klodders modder kwijt te raken. Het geluid van kloppende noppen op de paal. Met de intrede van kunstgras verdwijnen deze prachtige klanken uit het voetbal. Hoeveel slidings we ook maken, voor altijd stappen we met een schoon broekje van het veld.
Langs de zijlijn van het kunstgrasveld sjokte de aangewezen reserve naar de dug out. Zoals elke week droeg hij met zichtbare tegenzin het allerlaatste overblijfsel uit lang vervlogen voetbaltijden: de waterzak. Een relikwie dat alle stormen, alle zuchten naar vernieuwing heeft doorstaan. Hoe hard je ook met de koppen tegen elkaar kwakte tijdens een luchtduel, hoe pijnlijk de tik op je enkel ook voelde als de tegenstander iets te laat het duel inzette: altijd was er de troost van het helende water. De spons als onmisbare schakel in het elftal.
Nu ook Barcelona zijn ziel verkoopt aan de duivel en de geur van gras wordt ingeruild voor plastic, lijkt het een kwestie van tijd dat de waterzak terecht komt in de vergeethoek, waar de leren bal met veter en de vierkanten houten doelpaal al een stoffig plekje gevonden hebben. Ik vrees de dag waarop de waterspons vervangen wordt door een verantwoorde zalf die alle hoofdkneuzingen en pijnlijke tikken op de enkels wonderbaarlijk geneest. Vanaf die dag zal de reservespeler het veld insprinten met op de achterkant van zijn verzorgingsjack in sierlijke letters de gevolgen van onstuitbare vernieuwingsdrang: “Deze zalf wordt u aangeboden door drogisterij Smeersma. Ook voor spit en menstruatiepijnen.”
Op dat moment zijn de Europacupavonden met Herman Kuiphof voorgoed verleden tijd.

zaterdag 11 december 2010

Vriend van Van Swieten

Met een verbeten gezicht hangt de spits van de tegenpartij over me heen. Hij is net tegen me aan gesprongen toen ik een voorzet probeerde te onderscheppen. Zijn vooruitgestoken knie galmt pijnlijk na in mijn zij.
“Niet janken, mietje!”, bijt hij me toe.
Als ik na de wedstrijd moe en verslagen de kleedkamer bereik, richt een ploegmaat zijn frustratie op de scheidsrechter.
“Hij bakte er niets van. Wat een homo!”
Homo, mietje. Scheldwoorden die tijdens een wedstrijd net zo makkelijk over het veld vliegen als een afgeslagen corner of een vlijmscherpe tackle. Het voetbalveld wordt bevolkt door stoere macho’s. Kin in de lucht en de borst vooruit. Sinds John de Wolf in de spelerstunnel de tegenstander met diep, dierlijk gegrom imponeerde, om ze daarna met woest wapperende haren en ongeschoren baard op het veld te achtervolgen, lijkt het voetbalveld een vrijplaats voor blufgedrag en opgeblazen testosteron. Homoseksualiteit wordt daar niet gedoogd. De mannenliefde is er net zo op zijn plaats als kikkerbilletjes in de snackbar van Ed Kroket.
Dat is vreemd. De homo-erotiek is na elke wedstrijd in alle kleedkamers te aanschouwen. Duizenden keren waste ik, temidden van mijn voetbalvrienden, de moddervlekken van mijn lichaam. Terwijl het douchewater stomend op ons neerkletterde, vertelden we elkaar in onze kwetsbare naaktheid de avonturen van de week. Een intimiteit die ik met mijn eigen meisje nog nooit gedeeld heb. Maar nog nooit heb ik het meegemaakt dat een voetbalmaat de wedstrijdbespreking onderbrak met een prangende mededeling.
“Eh... jongens, ja, niet om het één en ander, maar ik hou dus van jongens.”
John Blankenstein en Ignace van Swieten zijn de enigen in de voetbalwereld die openlijk voor hun homoseksualiteit durfden uit te komen. Zij waren scheidsrechter in de eredivisie en moesten de keuze maken tussen een ongelukkig schijnleven of uit de kast komen en golven van hoon in de stadions incasseren. Mede door hun vakmanschap hielden zij zich moedig staande en ze verdienden zelfs het respect van de toeschouwers, mannen die, zoals Theo Maassen zo treffend verwoordde, zich doorgaans met slechts drie zaken bezig hielden: voetbal, vrouwen en buitenlands voetbal. Zowaar een grotere prestatie dan het winnen van de Champions League.
De enige keer dat ik in het voetbal een homoseksueel trof was jaren geleden. In 1975 nam mijn vader me voor het eerst mee naar een stadion. Samen met een andere jongen en zijn vader liepen we door de binnenstad van Eindhoven in een grote stroom van regenjassen met gleufhoeden naar een grote bal van licht die opdoemde boven hooggemetselde muren met prikkeldraad. Gespannen sloot ik aan in de rij naar het tribunevak. We hadden prachtige plaatsen op vier meter van de zijlijn. Met open mond keek ik naar het schouwspel. Ik zag de damp van het hoofd van Adri van Kraaij komen, het speeksel spatte uit de mond van Huub Stevens als hij zijn ploegmaten coachte en Gerrie Deijkers gleed vlak voor me tegen het hek. Ver vóór de reclame van ‘Eurocard, Mastercard’ leerde ik het al: het kaartje en het broodje worst zijn te koop, maar de blik in mijn ogen was onbetaalbaar. Terwijl ik me willoos aan de wedstrijd overgaf, speelde de jongen naast me verveeld met een tol die hij in zijn jaszak vond. Voor de rust vroeg hij zijn vader al wanneer we weer naar huis gingen. Later ben ik hem in het dorp ook nooit op een trapveldje tegengekomen. Waarschijnlijk worstelde hij toen al met zijn homoseksuele geaardheid, want zodra hij op eigen benen kon staan, vertrok hij naar een grote stad. Ver weg van het beklemmende dorp met jonge mannen die reikhalzend uitkijken naar het weekend, omdat daarin de confrontatie tegen de Knegselse Boys wacht en de rest van de week vullen met het uitwisselen van opwindende plaatjes. Staren naar schaars geklede vrouwen met gezwollen tepelhoven is wel het laatste wat hij van het leven verwachte.
Onlangs hoorde ik dat de jongen die toentertijd naast me in het Philips-stadion verveeld met een tol zat te spelen, zichzelf al lang gevonden heeft. Hij heeft succes in de grote stad. De omgeving waar bonkige spitsen je toebijten dat je geen mietje moet zijn en waar mannen in het zwart homo genoemd worden, heeft hij voorgoed achter zich gelaten. We zien hem nooit meer terug.
Ik snap dat wel.

woensdag 8 december 2010

De slangenbezweerder

In de donkere grot
waar Ronald Koeman verdwaalde,
Van Basten opzichtig faalde,
en Martin Jol deze week bakzeil haalde,
mag
Frank de Boer
nu op zoek naar het licht

Wij weten
hoe hij als speler
ooit trainer Olsen meedogenloos vermaalde
om naar droomclub Barça
te mogen vertrekken

Het geeft hoop voor Ajax:
in een grot
kent Frank de Boer de duistere plekken

donderdag 2 december 2010

De balans

Op het einde van de dag:

WikiLeaks, postbodes die staken,
de tijden koud en bar,
het WK naar Rusland en Qatar,
Derksen en Genee die onzin braken

Het vuur lijken we kwijt,
verslagen en teleurgesteld,
gelukkig,
ergens op een Fins veld,
voetbalt Litmanen nog altijd

maandag 22 november 2010

Penaltykramp

Voetbal is een mannensport. Voetbalverenigingen bestaan meer dan honderd jaar en in die lange tijd zijn kantines en kleedlokalen langzaam verworden tot mannelijke bolwerken. Geheel eigen leefgebieden waar het testosteron vrij spel kreeg en waar niet opgekeken werd van een afgeknipte stropdas of een rokende drol in een schoen. Vrouwen worden hooguit gedoogd in deze aparte biotoop met eigen ongeschreven wetten.
Sinds enige jaren is er damesvoetbal en vrouwen kijken in Oranje shirt mee naar wedstrijden van het Nederlands elftal en roepen dan hard ‘Hup!’, maar deze moedige pogingen halen de achterstand die begon toen jongens al bij hun eerste stapjes direct uithaalden naar een bal, niet in. Die verwijdering werd later alleen maar groter. Terwijl jongens na schooltijd op het veldje uren schaafden aan de schaar of het hooghouden van de bal, verdeden meisjes hun kostbare tijd aan origami en het lezen van de Tina. De Eredivisie voor vrouwen die onlangs gestart werd, een streven om de balans iets meer in evenwicht te brengen, is net zo kansloos als een club getraind door Aad de Mos.
Zoals bijna alle jongens schaafde ook ik jaren aan mijn wreeftechniek. Ik droomde van een grote carrière in de stadions. Toen ik als begin twintiger op een regenachtige zondagmorgen mezelf echter terug vond op een winderig zijveld van HMVV, sijpelde voor het eerst twijfel door. Toen ik diezelfde ochtend mijn voetbalschoen recht in een verse koeienvlaai plantte, nadat ik een afzwaaier uit het ernaast gelegen weiland wilde halen, voelde dat als een dreun op mijn kaak. Ik las het in de ogen van de koe die vier meter verderop onverstoorbaar stond te herkauwen: een loopbaan als profvoetballer kun je wel vergeten.
Gelukkig hoorde ik in die dagen in het kleedlokaal over andere avonturen. Spannende verhalen over gefrunnik met sluitstukjes van behaatjes met kant op de achterbank van de auto. Belevenissen vol opwinding met beslagen ramen. Het maakte me nieuwsgierig en ik besloot mijn aandacht te verleggen naar het universum van lust en verlangen.
Ik trok mijn mooiste blouse aan, deed gel in het haar en meldde me in het nieuwe jachtgebied, disco El Dorado. Hele avonden keek ik naar meisjes uit het dorp die vrolijk dansten op hits van Milli Vanilli en the Sugarhill Gang. Zo nonchalant mogelijk, maar met het hart in de keel sprak ik uiteindelijk een meisje aan. Versieren bleek ook niet mijn grootste talent. Al in de derde zin begon ik over de lastige uitwedstrijd tegen de Knegelse Boys en zo leerde ik dat keepers weinig kans maken bij de vrouwen. Ze willen liever een noeste back met indrukwekkende kuiten die hen zal beschermen in tijden van nood, desnoods een mooie spits. Die mannen scóren tenminste.
Na deze tweede ontnomen illusie dompelde ik me dieper dan ooit onder in mijn oceaan van bal en doelpunt. Lang had ik genoeg aan het uitzicht op een cornervlag of de opdoemende contouren van een groot stadion dat ik met vrienden bezocht. Ik gedoogde slechts twee vrouwen in mijn leefgebied: Lia van de voetbalkantine, zij wist precies hoe lang een hamburger in het vet hoorde te blijven voor een knapperige korst en Dione de Graaff van Studio Sport. Eindelijk een vrouw die de basiself van Liverpool uit ’78 zo uit haar mouw schudde, maar het kon natuurlijk ook gewoon met haar wulps gevulde truitje te maken hebben.
Deze week was ik in de Albert Heijn. Terwijl een jaren tachtig deuntje van Dr. Hook op de achtergrond mijn aankoop bij de diepvriesproducten probeerde te stimuleren, botste plots een vrouw tegen mijn winkelwagentje.
Wow!
Gaaf gezicht, weelderige krullen, mooie benen in een hippe spijkerbroek. Eén seconde keek ze me recht in de ogen.
“Ben jij niet van die verhaaltjes en die stukjes op de radio,” vroeg ze.
“Ja, soms weet ik de woorden wel achter elkaar te zetten,” reageerde ik.
Ze wees in haar karretje naar een bakje met blokjes kaas en een fles witte wijn.
“Zullen we vanavond samen Champions League kijken? Gezellig bij mij op de bank.”
De zwoele knipoog die ze erachteraan stuurde, liet aan duidelijkheid niets te wensen over. De wereld van gefrunnik aan behaatjes met kant opende zich volledig voor mij, daar voor het diepvriesvak. De cup leek vanavond, gezellig bij haar op de bank, voor het grijpen, maar ik verkrampte als Seedorf op de penaltystip.
“Eh, … tja, … eh, weet je, ik … eh … moet vanavond nog een column schrijven.”
Het gesprek sloeg neer als een dood pilsje. Afgewezen startte ze haar wandeling naar de kassa. Dr. Hook klonk nog steeds door de boxen, terwijl ik haar de pizza’s en de zakken friet zag passeren: ‘She don’t say nothing, but baby makes her blue jeans talk.’
Zo heupwiegde ze stijlvol uit mijn leven. Vrouwen en ik; het zal waarschijnlijk nooit wat worden.

woensdag 10 november 2010

Derbyvrees

Het is begonnen bij de Arenden. Eén van de E-elftallen van Bladella midden jaren zeventig. Speelse wedstrijden tegen de Valken en de Adelaars. Heerlijke potjes tegen jongens die we op school of op straat tegenkwamen. Rond december stonden we zij-aan-zij te zwaaien naar Sinterklaas. Samen wisselden we voetbalplaatjes uit. De honger naar de bal tijdens deze onderlinge partijtjes was niet te stoppen; alle veldspelers klonterden rondom de bal bij elkaar. Twee keepers wachtten in hun doelen op het moment dat de kluwen hun kant op zou bewegen.
Deze verrukkelijke zaterdagochtenden werden ruw onderbroken door de confrontaties met een team uit een verderop gelegen dorp. Je merkte het al op de training die week. Als de coach over de komende tegenstander begon, daalde zijn stem een octaaf, hij kromp enigszins ineen en in zijn ogen kwam een troebele blik. De eer van het gehele dorp club leek op het spel te staan als we gingen aantreden tegen die mysterieuze tegenstanders uit een onheilspellend oord. Ik huiverde alleen al bij de naam: Reusel.
Voor een jongen die een nieuwe broek passen bij ‘Jan de Muis’ al een heel avontuur vond en zelfs een keer verdwaalde op zoek naar de plaatselijke rolschaatsbaan, was Reusel letterlijk een andere wereld. De gewijde toon waarop over ‘die in geel-zwart’ gesproken werd, sneed door mijn onschuldige kinderziel. Zeker als we ‘uit’ moesten. Ik hoorde onze vaders spreken over een veld ergens ‘dichtbij de grens’. Het klonk als een oneindig ver oord, een enorme leegte waar elk moment trollen uit de grond tevoorschijn konden komen. De avond voor de wedstrijd staarde ik vanuit mijn bed naar het plafond. Ik fantaseerde over wat onvermijdelijk komen ging. Ik zag kleine, gedrongen mannetjes vanuit de maïsvelden rechtstreeks naar de middenstip stormen, waar ze ons woest vanonder hun borstelige wenkbrauwen aankeken. De diepe keelklanken die ze produceerden, leken op dierlijk gegrom. Het paste precies bij hun naam; de Leeuwen en de Tijgers. Met een beetje taalgevoel viel er nog een één-woord-zin als “D’rop!” of “Vermorzel!” uit op te maken, maar dat vergrootte alleen maar mijn angst voor deze roofdieren.
Door deze bijna mythologische status van de elftallen uit Reusel stonden wij bij aftrap al ruim met 2-0 achter. Het is dan ook niet vreemd dat de Leeuwen en de Tijgers die jaren de competitielijst domineerden. De noodzaak om de E-spelers van Bladella een reëler wereldbeeld bij te brengen was hoog, erg hoog.
Tijd brengt ook in dit geval raad. Ik groeide op en liet de tijd dat ik in mijn eigen dorp verdwaalde achter me. Mijn horizon verbreedde, kwam in dorpen als Hapert en Netersel. Ik leerde mijn leefomgeving kennen en werd wijzer. Het moment kwam zelfs dat ik in Reusel, die onheilspellende plek, moest zijn. Niet in die verre hoek met de voetbalvelden, die wanhopige leegte als voorportaal van België, maar gewoon, in de bebouwde kom. Nog zie ik mezelf staan, daar op het marktplein. Met grote ogen keek ik om me heen. De verwondering die ik voelde kan ik zo oproepen: hé, er staat hier ook een kerk, die mevrouw fietst naar de bakker, steekt die meneer nou vriendelijk een hand naar me op? Ik moest er enorm aan wennen; Reusel leek een gewoon dorp!
Weer later ging ik de situatie doorzien. Dat het nawijzen gestoeld was op vooroordelen. Geel-zwart was de wereld van de boeren, die rauw hun mouwen opstroopten en schaafden waar het nodig was. Terwijl blauw-wit de Blaalse wènd vertegenwoordigde, de dikke nek uit de stad. Mooie tenues, maar wel de voet terugtrekken als het erom gaat.
Beide kanten deden de laatste jaren hun best de scherpe kanten van deze dorpentwist te halen. Met prachtige streken over en weer. Maar alle geelzwarte tegeltjes in een Bladella-kleedlokaal en een blauwwit aangeklede haas op een Reuselse rotonde, konden niet voorkomen dat ik onlangs weer met toegeknepen billen naar het plafond staarde. Met het vijfde stond de volgende dag de thuiswedstrijd tegen Reusel Sport 6 op het progamma, met als inzet de eerste plaats op de ranglijst. Haarscherp stond het oerbeeld van de Reusel-speler weer op mijn netvlies: de gedrongen wildeman in een geelzwarte shirt, de bierbuik ternauwernood bedekt, de mouwen opgestroopt en de sokken omlaag geschoven, zodat de kolossale kuiten vrij spel hadden. De woeste blik en het schuim op de mond lieten een ver verleden met leeuwen en tijgers herleven.
Het werd een gedenkwaardige zondag. Geheel in stijl voltrok de derby zich in druilerig herfstweer met een opgewonden menigte langs de lijn. Elke beslissing van de scheidsrechter werd met hels kabaal betwist door de benadeelde partij. Gevaarlijke slidings trokken diepe geulen. Pollen gras vlogen in het rond. Een vroege goal zette ons op het goede spoor en na veel hangen en wurgen, na een bittere en zware strijd, wisten we die voorsprong meer dood dan levend over de streep te trekken. Juichend verlieten we het veld. Als lijstaanvoerder sprongen we naar het kleedlokaal. Eénmaal keek ik nog over mijn schouder. Daar lag het slagveld. Alsof er een kudde wilde buffels overheen was gegaan. In de verte hoorde ik de vreugdekreten van mijn ploegmaten. Met een luide overwinningsschreeuw verjoeg ik een verankerd schrikbeeld uit mijn hoofd. Het geelzwarte beest verdween in de verte in een dikke nevel van herfstregen en mist.

zondag 7 november 2010

One way wind

De zon doet goed zijn best die vroege zondagochtend. Door fraaie herfstkleuren koers ik naar de sportparken van Eersel, Steensel en Knegsel. Het doel is daar posters en folders voor de Bladella voetbalkwis achter te laten.
Met het fotomateriaal in de hand stap ik de eerste kantine binnen.
“Doe mij maar een tosti, Sjannie!”
Aan de bar hangt een vroege vogel voor de tien-uur-wedstrijd. Zijn sporttas rust als een trouwe hond naast zijn kruk. Sjannie, de kantinejuffrouw, heeft een dampende kop koffie voor hem neergezet en bereidt nu op routine een gebakken boterham met ham en kaas.
De jonge voetballer volgt argwanend mijn binnenkomst. Zijn ogen verraden de avonturen die nu, op de frisse ochtend, net achter hem liggen. Het is dezelfde blik die ik over een uur terug zal vinden in de ogen van mijn eigen ploeggenoten. De echo van nachtelijke gezelligheid, te veel drank of uren vol lichamelijke passie.
Als de poster op de juiste plaats in de kantine hangt en de nachtbraker met een ferme bijt in zijn tosti zijn zondag laat beginnen, vertrek ik naar de volgende sportcomplexen.
Ik tref er steeds hetzelfde tafereel: de onvolprezen clubvrijwilligers druk in de weer voor jongere en oudere amateurvoetballers die, nog ver verwijderd van het eerste fluitsignaal, de wedstrijddag op de rails proberen te krijgen.
Als alle posters uitgedeeld zijn, rijd ik terug naar mijn oude vertrouwde Smagtenbocht. Ook daar, zoals elke week hetzelfde beeld, mannen druppelen binnen en drinken een kop koffie en bestellen een broodje worst. Alleen niet bij Sjannie, maar bij Lia of Ans.
Vanwege mijn rondje door de Kempen die morgen ben ik verlaat en zijn de jongens van mijn elftal al vertrokken naar het kleedlokaal. Snel drink ik een kopje koffie, terwijl ‘One way wind’ van de Cats ouderwets door de kantine galmt. Het is zo’n deuntje dat je hoofd binnendringt en er vervolgens niet meer uit gaat.
In de gang die naar de kleedruimtes leidt, hoor ik al de vertrouwde stemmen van het vijfde. Voor de deur blijf ik een paar seconden staan. Het e-mailverkeer van de afgelopen week wordt doorgenomen, hoor ik. Op kantoor en in de fabriekshal heeft de arbeidsvreugde een extra boost gekregen. Vooral de mailtjes met bijlage misten hun uitwerking niet. Het blijft toch een aparte biotoop, die mannenkleedkamer. Nog nooit heb ik er een vrouw aangetroffen. Ze worden daar niet gedoogd. Vrouwen zouden er ook niets van begrijpen, die aparte wereld met eigen humor en ongeschreven wetten. De emancipatie in de maatschappij schrijdt onverminderd voort, maar de wereld van de mannenkleedruimte laat zich niet verdrijven. De afspraken zijn duidelijk: onze vrouwen mogen op zaterdagmiddag naar de stad en koffie drinken bij de Hema, als wij op zondagochtend maar ons broodje worst mogen bestellen bij Lia, onze voetbalschoenen aan mogen doen en met pretoogjes de mailbijlages mogen bespreken.
Als ik de kleedkamerdeur openzwaai val ik midden in een ander ritueel. Onze stopper heeft net een scheet gelaten. Zo eentje zonder geluid. Vanuit een hoekje overziet hij tevreden gniffelend de ravage die hij aanricht. Neuzen worden dichtgeknepen, gezichten verdwijnen demonstatief in het T-shirt en de dader krijgt de volle laag.
“Smeerkees!”
“Rotte vis!”
Het is wekelijkse kost, onverschrokken en vrolijk zingend stap ik het slagveld binnen.
‘One way wind, one way wind, are you trying to blow my mind.’
De wind komt inderdaad weer uit dezelfde hoek en snijdt mijn neusvleugels in tweeën. Even moet ik naar adem happen. Wat een lucht. Het blijft een vreemde paradox: de geur is scherp genoeg om een openbaar gebouw uit voorzorg te laten ontruimen en de Explosieven- en Opruimingsdienst te verwittigen, maar hier in de onnavolgbare spelonk van het vijfde is de uitwerking compleet anders: de wind zorgt voor hilariteit en verbondenheid. Pure teambuilding. We gooien er zelfs nog wat grappen overheen. Schouder aan schouder kleden we ons om voor de wedstrijd. Een gevoel van onoverwinnelijkheid dringt de kleedkamer binnen. Een misplaatste vorm van arrogantie die het vijfde al vaker punten heeft gekost.
De adrenaline dient zich ook bij mij aan als ik mijn trui over het hoofd trek. Vrolijk lachend verdwijnen we naar buiten voor de warming up. Het wordt weer een mooie werkweek met nieuwe mails, bedenk ik me als ik de eerste bal raak. Mijn zondag is nu al weer geslaagd.
De wedstrijd moet dan nog beginnen.

zondag 24 oktober 2010

Luigi's limerick

De ploeg van Been stond enorm te kakken,
de kwisvraag staat spoedig in de almanakken,
Wie was aanvoerder van Feyenoord
toen door PSV'ers tien keer werd gescoord?
Nog nooit hebben ze het in Rotterdam zo Bruins gebakken.

woensdag 20 oktober 2010

Voetbalkwishelden

Op zoek naar geschikte vragen voor één van de evenementen van het 100-jarig jubileum van Bladella, de Voetbalkwis, stuit ik op internet op een prachtige foto van Dennis Bergkamp. Met beide handen voor de ogen rent hij in het shirt van het Nederlands elftal juichend weg. Behalve zonlicht en schaduw en en enkele kalklijnen op het veld is er weinig op de plaat te zien. Het is een prachtbeeld, doordat de foto perfect de euforie van het moment wist te vangen. Iedereen weet waar hij was en hoe hard hij schreeuwde toen Dennis Bergkamp op het WK van ’98 Oranje naar de halve finale schoot.
Ik neem de afbeelding op een zondagochtend mee naar de kantine en leg het daar op de hangtafel van mijn amateurelftal. De eerste reactie volgt snel.
“Ja, Bergkamp! Prachtig was dat!”
En daarna, na enkele seconden, de onvermijdelijke vraag:
“Wanneer was dit ook alweer?”
Een achteloze opmerking die de aanwezige mannen genadeloos verdeelt in de gezelligheidsdieren die hier het antwoord al schuldig blijven en de aandacht verleggen naar een broodje worst of het tweede kopje koffie, en de rest, de voetbalfanaten die door de foto als kleine jongens terugdromen naar het WK van 1998 in Frankrijk.
“Tegen welk land scoort hij?”
“Tegen Argentinië natuurlijk! Maar wie verzorgde de pass op Bergkamp?”
Die lange bal staat op ons netvlies. Vanuit de achterste linie werd een pass verzonden die oneindig lang onderweg leek. Werelden werden overbrugd toen Bergkamp in het vijandelijke stafschopgebied de bal uiteindelijk controleerde.
“Frank de Boer! Wie stond op doel bij de Argentijnen?”
“Ja, dat weet ik! Rioja!”
“Rioja? Dat is Spaanse wijn, Roa was zijn naam.”
Opnieuw wordt het kaf van het koren gescheiden. De opwarming is achter de rug. De werkelijke zoektocht naar de koning van voetbalfeitjes kan beginnen.
“Wie kapte Bergkamp uit voordat hij op doel schoot?”
“Robert Ayala.”
“Welke speler van Nederland werd uit het veld gestuurd?”
“Arthur Numan. Wie bij de Argentijnen?”
“Ariel Ortega. Na een kopstoot op Van der Sar.”
Eén voor één vallen de kenners af, uiteindelijk blijven de noeste linksback en de keeper van mijn elftal over. Als revolverhelden uit een Wild-Westfilm staan ze tegenover elkaar. Het zweet vult hun oksels, het stoom komt uit de oren en met rode konen van opwinding schakelen ze door naar de hoogste versnelling.
“Welke transfer maakte Ortega die zomer?”
“Van Valencia naar Sampdoria.”
“Hoe vaak speelde hij voor zijn land?”
“88 keer.”
“Wat is zijn laatste club?”
“…….?!”
“Wat is zijn laatste club?!”
“Eh…Boca Juniors?”
“Nee, River Plate! Jaaaaaa!”
Onze doelman springt juichend door de kantine, alsof hij net de WK-finale heeft beslist. De euforie van Marco Tardelli waait over de Smagtenbocht. Met zijn armen in de lucht verdwijnt hij naar het kleedlokaal voor de wedstrijd tegen Valkenswaard 5. In alle rust wandelt het centrale verdedigingsduo achter hem aan. Met een vette knipoog brengt de voorstopper de feeststemming weer terug tot de juiste proporties:
“Precies weten waar ene Ortega in Argentinië speelt, maar vraag hem niet dat slappe schot van de Valkenswaard-spits tegen te houden …”

zondag 17 oktober 2010

Beschaving

De verloedering in de stadions
kent geen maat:

intimidatie, spreekkoren
matennaaien, Jodenhaat,

de elleboog maakt furore
wedstrijden ontsporen
horrortackles in spagaat

Is het schizofreen
als Ron Jans met Heerenveen
in Groningen arriveert
en niet met tomaat of steen
maar met applaus wordt vereerd?

In de Euroborg
is vandaag
de ommekeer geboren,
of is Jans’ erehaag
slechts
een druppel op een gloeiende plaat?

maandag 11 oktober 2010

De dondervogel

Met de zorgvuldigheid van een hartchirurg wrijft de poetsdoek over de motorkap. Zijn ogen volgen nauwgezet de bewegingen die de lap in de linkerhand maakt. Nigel de Jong koestert zijn auto’s. Als ook het laatste stukje glanst, stapt hij twee passen achteruit. Daar staat hij, de Ford Thunderbird ‘Bullet’ uit 1963. Morgen wordt de klassieke auto opgehaald. Verkocht aan een klant. De Jong loopt langzaam om de wagen heen. De laatste ckeck-up.
Gisteren had hij de auto meegenomen voor een afscheidsritje. Niet zo maar een toertochtje. De Jong reed in de Thunderbird naar Londen, naar Selhurst Park, het stadion van Chrystal Palace. Als 13-jarige jongen had hij Edgar Davids zien spelen op het middenveld van Oranje op het WK in Frankrijk. Daar was de voetballer in de kleine Nigel ontbrand, strijden als Davids op het middenveld, dat was wat hij wilde. De vrije zaterdag bood de mogelijkheid om zijn idool nog eens te zien spelen. Ver nadat er al een streep onder zijn loopbaan was gezet, had Davids zich toch laten verleiden om voor Chrystal Palace in het Championship te gaan spelen. Met de kraag van de jas hoog opgezet, een donkere bril en pet op, had hij alle acties van de oude krijger, vanaf de start van de warming up tot het laatste fluitsignaal, aandachtig bekeken.
Nigel de Jong begreep het niet.
In het geploeter van Davids op het veld waren de laatste resten zichtbaar van de grote aanjager die door Louis van Gaal ooit liefkozend ‘Piranha’ werd genoemd. Maar de oude krijger werd vooral overlopen door jongere anonieme voetballers, spelers waar we nooit iets over zullen horen. Een enkele keer gooide hij er nog een sliding uit, maar Davids viel eigenlijk alleen maar op door roepend en wijzend zijn ploeggenoten door de wedstrijd tegen QPR te loodsen.
Er kwam daar op het oude klapstoeltje maar één vraag in De Jong op: waarom speelt zo’n grote voetballer hier? Het veld was mooi groen, maar in het team van Palace was weinig talent te ontdekken. Een rentree in de Premier League leek ver weg. Ook Selhurst Park liet weinig glorie zien. Een onregelmatig, verouderd stadion, tweewekelijks bezocht door zo’n 15.000 verschrompelde mannen die negentig minuten het team vooruit schelden en na negentig minuten weer vloekend huiswaarts keren. Waarom doet een 37-jarige speler dit zichzelf aan, vroeg De Jong zich af toen hij vroeg in de avond zijn oude Ford terugstuurde naar Manchester.
“Perfect”, mompelt De Jong.
In de garage voltooit hij zijn rondje om de Thunderbird. De auto is gereed. Zijn handel in klassieke auto’s loopt erg goed. Een uit de hand gelopen hobby naast het drukke bestaan als profvoetballer in Engeland. Ontelbare keren heeft hij een oude brik op laten lappen, maar hij wil de wagens die klaar zijn voor de verkoop zélf onderwerpen aan een laatste test. Altijd dat laatste rondje om de auto om er zeker van te zijn dat het restauratieproces weer voltooid is. De Jong houdt van die slotronde. Trotse momenten, het laatste stadium van een proces waar met hart en ziel aan gewerkt is. Dat voldane gevoel is vandaag niet aanwezig, de laatste onderzoeksronde van de Ford Thunderbird voelt eerder als een vlucht.
Die middag speelde Nigel de Jong de thuiswedstrijd met Manchester City tegen Newcastle United. Al in de derde minuut ging het mis. Tegenspeler Ben Arfa verliet na een zware tackle van de Nederlander per brancard het veld. Op het moment dat De Jong opstond na de harde sliding, wist hij wat er de komende dagen ging gebeuren. Hij zag het in de ogen van de spelers van Newcastle en hij voelde het aan de reacties van zijn medespelers, na afloop in de kleedkamer. Zijn overtreding op Ben Arfa zette de achtbaan, die hem in sneltreinvaart van Ajax, via HSV naar de sterrenploeg van Manchester City had gebracht, hardhandig stil.
Er was iets veranderd. Voorgoed.
De middenvelder van Manchester City opent het portier van de Ford en schuift op de chauffeursstoel. Hij opent het dashboardkastje, legt de autosleutels erin en sluit het deksel weer voorzichtig. De laatste handeling voor de verkoop.
De Jong streelt het stuur, glijdt met zijn vingers over het kapje van de snelheidsmeter, voelt aan de knoppen van de radio. Een mooi verstild beeld: de best betaalde Nederlandse voetballer in zijn blinkende Ford Thunderbird ‘Bullet’ uit 1963. Dan kantelt hij de achteruitkijkspiegel in zijn richting. Secondenlang kijkt hij zichzelf in de ogen. Voor het eerst in zijn leven twijfelt Nigel de Jong of hij de man in de spiegel wel goed kent.

zaterdag 9 oktober 2010

Het geluk van de jager

Even lijkt het alsof een super-slomo-machine het moment sterk vertraagt. Alsof tijdens de wedstrijd in de Veltins Arena iemand op een knopje drukt, zodat de aanval die in werkelijkheid maar drie seconden duurt, oneindig wordt uitgerekt. Het geeft het ogenblik de impact die het verdient.
Na een afgeslagen corner vliegt de bal terug over de verdediging van Borussia Mönchengladbach. De sluipschutter van Schalke ’04 ontwaakt uit zijn sluimerstand; Klaas Jan Huntelaar ruikt een doelpunt. Terwijl de bal nog hoog in de lucht hangt en de spits het vijandelijke zestienmetergebied binnen sprint, overziet de midvoor de baan van de bal. Hij weet wat er gaat gebeuren: zijn loopbaan wordt hier gespleten in verleden en toekomst. Dan slaat de vertraging toe.
In zijn hoofd flitsen beelden van verloren jaren. Lome namiddagen in Madrid, wandelend door het Retiro-Park, gezellige uren op het terras voor een restaurant op Plaza Mayor. Toeren met één hand op het stuur van de cabrio. Zorgeloos glijden door de herfstkleuren van Lombardije om uiteindelijk te stoppen voor de trappen van het Scala in Milaan. Uitstappen in een maatkostuum van Versace en het portier openen voor de liefde van je leven. De blikken als ze uitstapt in haar galajurk. Achteloos een hand in haar rug als je haar begeleid naar de loge voor een opera van Verdi. Adembenemende avonden waarin het rijke leven bezongen wordt.
Tergend langzaam vervolgt de bal zijn weg. Talloze ogen volgen opengesperd de boog richting de doelpuntenmaker van Schalke ’04.
De warme herinneringen in het hoofd vermengen zich met de pijn van de teleurstelling. Veelvuldig scoren bij Real Madrid en een niet aflatende inzet op Milanello bleken niet genoeg. Huntelaar werd ingehaald door een voorzitterswissel in de Spaanse hoofdstad en een trainer met andere inzichten in San Siro. Als slachtoffer van niet te beheersen krachten volgde de verbanning naar een ander oord.
Gelsenkirchen.
Stad van nuchtere, koude grond met de charme van een staalfabriek. Het dagelijks ritme van noeste arbeid en voortjagen op de Autobahn, ver verwijderd van lome namiddagen in Zuid-Europa, waar het klimaat de levenskunst een steuntje in de rug geeft. Huntelaar, verwend door de geneugten van Milanello, landde in de schoot van Felix Magath, de beul van de Königsblauen.
Haastig snellen de mandekkers van Mönchengladbach toe, als de spits van Schalke zijn borst gereed maakt om de dalende bal op te vangen. Met het instinct van de jager laat Huntelaar zijn tegenstanders de hielen zien. De bal stuit één keer, het linkerbeen gaat vervaarlijk naar achteren. Op het moment dat de schoen van Huntelaar de bal raakt, wordt de grens tussen het verleden en de toekomst getrokken. Verwoestend vliegt de bal langs doelman Bailly. De jaren in Madrid en Milaan krijgen meteen een donkerbruin randje; aangename beelden uit een vervlogen tijd. Dan slaat het schot in, het rijt het net bijna open. Huntelaar hamert zich rechtstreeks in de harten van alle Schalke-fans.
De reis van een opera in het Scala van Milaan naar een schlagerfestival met lange tafels en bierpullen is voltooid. De nieuwe spits overbrugde die afstand met één rake trap. Klaas Jan Huntelaar wordt cultheld in het Ruhrgebied.

woensdag 6 oktober 2010

De tovenaarsleerling

Alsof Harry Potter zélf
zich in Londen meldde:

met magie
kwelde
het nieuwe fenomeen
Villa en Wolves

oude helden,
Ginola en Hoddle,
vervagen
door Rafael
op White Hart Lane:

De Spurs hebben een tovenaar op de velden.

dinsdag 5 oktober 2010

Talking head

De spelersgroep van FC Twente is zeer volwassen. Zelfstandigheid en zelfregulerend vermogen zijn de belangrijkste kenmerken. Het zorgt ervoor dat de Tukkers andermaal meestrijden om de titel. Dat hun coach hier ook een hand in heeft, is uitgesloten.
Michel Preud’homme is een pratend hoofd. Elke keer als hij in beeld verschijnt ontsnappen er woorden uit zijn mond, maar de boodschap komt nooit aan. We worden afgeleid door allerlei factoren. Het magere, ingevallen gezicht loopt tot ver op de schedel door, maar is de haargrens eenmaal bereikt, eisen de weelderige krullen ineens alle aandacht op. Je zult maar kapper van de Twente-coach zijn. Sta je naar die intensief in elkaar geweven lokken te kijken met maar één gedachte; waar moet ik in hemelsnaam beginnen?
Maar als die uiterlijkheden eenmaal verwerkt zijn, doemt er meteen een andere hindernis op: de uitermate vreemde Waals-Nederlandse zangerige wijze waarop de voetbalwoorden het sprekende hoofd van Preud’homme verlaten. Woorden krijgen op de gekste plekken een klemtoon mee en zinnen worden in een krankzinnige melodie gevangen, zodat je eerder aan Jacques Brel denkt die gehinderd wordt door een spraakgebrek dan aan een analyserende voetbaltrainer.
Hoe zou dat gaan in de kleedkamer van Twente? Spelers kijken haastig omlaag als hun trainer het woord neemt voor de wedstrijdtactiek. Veters strikken als excuus om het pratende hoofd van hun coach te vermijden. Al bij de tweede zin proesten enkele spelers het uit. “Het is al in orde, trainer”, zegt de aanvoerder, “we gaan de klus wel klaren, kom op mannen!” En daar gaan ze, de Tukkers, op weg naar weer drie punten.
Michel Preud’homme zou niet misstaan in een rijtje met Harrie van Raaij, Anton Geesink en Willem van Hanegem, andere markante sprekers die met een persiflage vereerd werden. Erik van Muiswinkel als Michel Preud’homme? Het lijkt een kwestie van tijd.

vrijdag 1 oktober 2010

Oceaanvreugde

Het was vooral de houding van zijn lichaam die het plaatje prachtig inkleurde. Jack Maas gooide met een meesterlijk doelpunt de wedstrijd tegen Oirschot Vooruit 4 in het slot; door de schoonheid van zijn actie leek het gras mooier groen dan voorheen, brak de zon het wolkendek open en stonden de bomen om het hoofdveld nog trotser geworteld, maar Jack liep terug naar eigen helft met de nonchalance van een postbode die zojuist weer een verjaardagskaart bezorgd heeft: dagelijkse kost.
Jack Maas is een 42-jarige liefhebber van het spel. Al jarenlang verbonden aan onze vereniging. In een ver verleden, toen het werkelijk vroor dat het kraakte en er op het sportpark aan een ijsbaan gewerkt werd, meldde Jack zich voor een trainingsavond. Hij parkeerde zijn tractor naast de kantine en stapte in een blousje met korte mouwen uit. In de ene hand twee voetbalschoenen, in de andere een sjekkie. Deze aankomst maakte zonder woorden duidelijk: voor deze oermens is geen uitdaging te groot. Ergens tussen dit moment van Jacks fysieke top en de magistrale goal van afgelopen zondag, sijpelde ook bij Jack het besef door dat bergen steeds moeilijker te beklimmen zijn. Jack gaf niet toe aan de teloorgang, hij besloot op het veld door te gaan tot het bittere einde.
Het is het eeuwige verlangen naar die ene volmaakte actie. Het sluimerende geloof dat er in die trage voeten nog steeds een beslissende dribbel zit. Maar ver voorbij de dagen dat de passeeracties en de doelpunten er van nature uitrolden, werd Jack ingehaald door een pijnlijke waarheid: tegenstanders lopen elk seizoen steeds harder uit zijn rug en schoten op het doel beginnen met venijn, maar eindigen alsmaar dichterbij de cornervlag. Toch is er altijd de hoop op die ene vonk.
Het overkwam Jack Maas zondag.
De wedstrijd voltrok zich als zo vele partijen daarvoor. Jack sjouwde op het middenveld, hield het spel breed en werd overlopen door jeugdige tegenstanders. Hoe kon het ons ontgaan? Hoe konden we het níet zien dat al zijn loopacties, al zijn ingevingen als een vooropgezet plan gingen leiden tot dat ene moment in de 73e minuut van de wedstrijd. De bal ging rond over veel schijven, maar terwijl over rechts naar ruimte werd gezocht, dook Jack geniaal vanaf links in de leegte achter de vijandelijke linies. De dieptepass was op maat, de aanname van Jack keurig verzorgd. Opgejaagd begon hij aan zijn reis richting de doelman van Oirschot Vooruit. De keeper verkleinde zijn doel en Jack, niet meer de snelste, leek te worden ingehaald door de aanstormende voorstopper. We verwachtten een actie die in schoonheid ging sterven. Maar net op het moment dat hij ten onder leek te gaan aan een vernietigende tackle, ontsnapte er een goddelijke ingeving uit Jacks fragiele heupen. Met een magistrale dubbele schaar zette hij de keeper op het verkeerde been en verdween de voorstopper in niemandsland waar hij nu nog steeds verdwaasd rond loopt. Het sloeg in bij alle aanwezigen: in een flits zagen we het gehele voetballeven van Jack aan ons voorbij gaan. Terwijl de kruitdampen nog uit de verwoeste verdediging opstegen, schoof hij kinderlijk eenvoudig de bal in het lege doel. Het was alsof de stokdove Mozart in zijn laatste dagen nog één keer aanzette en er een verbluffende symfonie uitperste.
Ergens diep in het krakende lichaam van onze ploeggenoot brak een vulkaan open, lava stroomde door zijn aderen, golven van geluk zochten roekeloos een weg naar buiten. Wij allen waren meteen doordrongen van dit unieke moment. We beseften dat we hier, op het hoofdveld, misschien wel het laatste meesterwerk van onze voetbalvriend mochten aanschouwen. Jacks oceaanvreugde was tot in de kantine zichtbaar, maar terwijl wij in euforie op hem afsprintten om zijn hemelse oprisping te vieren, wist Jack met een uiterste inspanning zijn geluk binnenboord te houden. Hij koos de weg van de totale beheersing.
Het acteertalent van Jack zette de wedstrijd van zondag in een heerlijke gloed.

zondag 26 september 2010

Panini

“Ja, ik heb Sam Brox!”
Onze oudste zoon springt een gat in de lucht als zijn vriendje uit de wikkel rolt. Meteen rent hij naar zijn verzamelmap om een ereplaatsje te zoeken. Zijn moeder is net binnen gekomen met de wekelijkse boodschappen. Het zakje met de voetbalplaatjes van Bladella werd haar meteen ontnomen. Deze opwinding duurt al een tijdje en levert prachtige momenten op. Op het schoolplein rende onze zoon naar zijn klasgenootje Chris.
“Kijk eens wat ik heb!”, schreeuwde hij, terwijl Chris naar zichzelf keek op het voetbalplaatje.
Het was genoeg om van de schooldag van Chris van Heukelom een feest te maken.
Het honderdjarig bestaan van Bladella maakt veel los in het dorp, de voetbalplaatjes bij Albert Heijn zijn een gouden greep. De strijd om de Bladella-familie compleet te hebben is in alle hevigheid losgebarsten. In mijn hoofd herleven de tijden van Panini. Ik herinner me goed de foto’s van voetbalsterren die ik in de jaren zeventig spaarde. Helden uit de eredivisie van toen pronkten in mijn album. Frits Flinkevleugel van FC Amsterdam, Stef Walbeek van Sparta, Pronk van Ajax. Al lang vergeten spelers. Urenlang zat ik op de bank, met de Panini-map op mijn knie. Hongerig staren naar al die voetballers die in prachtige shirts speelden en op zondagen werden toegejuicht in volle stadions. Absolute helden waren het. Nog voel ik de plotselinge paniek toen ineens Co Stout van Telstar verdwenen was. Dagenlang gezocht. Ik vond hem uiteindelijk op de slaapkamer van mijn zus. “Knappe vent,” zei ze achteloos. Het was genoeg om haar een week boos te negeren.
Het jubileum van Bladella geeft alle jongens in het dorp voetbalroem. Pure rijkdom. De wetenschap dat ook zij verstopt zitten in de Albert Heijn-zakjes plaatst hen voor even op hetzelfde podium als de voetbalsterren op de posters boven hun bed. De voetbalglorie schittert in hun ogen. Gelukkig mag ik in deze drukte meeliften. Op een zeer bescheiden plek weliswaar, maar achterin de Bladella-map staat de elftalfoto van het vijfde.
“Kijk, hier is pappa!”, hoor ik regelmatig vanaf de bank als er weer door het album gebladerd wordt. Door hun trots voel ik een beetje hoe Co Stout, de oude held van Telstar, zich toentertijd gevoeld moet hebben. Ergens onderweg is het Panini-album verdwenen. Geen idee waar het gebleven is. Doodzonde, graag zou ik nog een keer door die vergeelde bladzijden willen bladeren. Een lange gallerij van vergane glorie. De Bladella-map gaat een betere toekomst tegemoet. Het heeft meteen een prachtig plekje in de kast gekregen.
Gisteren stond de buurjongen aan de deurbel. Hij had dubbele kaartjes in zijn hand en kwam kijken of er wat te ruilen viel. Opnieuw grote consternatie, want neefje Sem Diepens kon aan de collectie toegevoegd worden.
Vanavond gaan we naar oma. Neef Sem zal daar ook zijn. Nu al kijk ik uit naar het moment dat onze oudste hem met enkele woorden een gelukzalige gevoel gaat geven. Alsof hij in een vol stadion de bal om de graaiende handen van de doelman in de bovenhoek krult. Drie kleine woorden waarmee de voetbaltrots in zijn ogen zal oplichten:
“Ik heb jou!”
Vreugde zit verstopt in kleine dingen. Voor een zak aardappelen, een pond gehakt, een bloemkool en een pak yoghurt koop je bij de Albert Heijn voor een tientje een gezonde maaltijd. In het jubileumjaar van Bladella haal je er ook onbetaalbaar voetbalgeluk mee in huis.

zaterdag 25 september 2010

Stille nachten

Het gemak
waarmee
hij op het veld
scoort
en het spel verlegt

botst

met het gewicht
van een vriend
die thuis
strijdt
en voor een toekomst vecht

De dagen van Theo worden steeds Moeliker

dinsdag 21 september 2010

Mooie nachten in Fez

Fred Rutten slist. Zijn mond maakt een rare bocht bij de productie van een s-klank. Als hij voor het bord van Eredivisie Live praat over scherpe spitsen en het vastzetten van de tegenstander, wordt er besmuikt gelachen. De eerste indruk blijft hangen. Och got, die gekke Fred met zijn PSV. Niemand ziet de gedreven vakman die, gevormd door Guus Hiddink, de club uit Eindhoven naar een hoger plan stuwt. PSV wordt dit seizoen, voor het gekakel van de kemphanen FC Twente en Ajax, kampioen van Nederland.
Nigel de Jong is een gemene schopper, een recidivist. In zijn verbeten jacht op de bal schaadt hij zowel de gezondheid van zijn directe tegenstander als zijn eigen team door driest opgelopen rode kaarten. Wie kijkt er ’s avonds stiekem door de gordijnen bij huize De Jong? Wie ziet de liefhebbende vader, die geduldig afdaalt naar de leefwereld van zijn kinderen? Liefdevol fröbelen met vouwkarton en crêpepapier.
Wie is er op de hoogte van Theo Janssens passie voor Engelse poëzie? Op zijn linkerschouderblad staat tussen een tribal en een drakenkop een sonnet van W.H. Auden. In bed leest hij William Blake. Soms plengt hij een traan. Janssen is een bierdrinkend leeghoofd, zo is het algemene beeld, terwijl hij blootshoofds Blakes lange gedichten zou kunnen citeren.
Het is handig om mensen in hokjes te stoppen. Clarence Seedorf is een betweter en Dick Advocaat doet alles voor geld. We oordelen in een oogwenk, gebaseerd op de eerste indruk en zappen weer door naar een nieuwe impuls. Vooringenomen meningen zijn overal te zien. Balkenende heeft een scheiding in het haar, dus is hij saai. Een Duitser heeft geen humor. Renault is een Frans merk, dus die auto’s roesten snel. Jan Smit komt uit Volendam, hij eet natuurlijk elke dag paling en een bezoeker van een moskee belijdt de Islam, dus bidt hij vijf keer per dag tot Allah.
Mounir El Hamdaoui behoort tot die laatst genoemde groep. Hij is moslim en staat bekend als het Rotterdamse straatschoffie dat vroeger met Robin van Persie en Saïd Boutahar dagenlang op pleintjes voetbalde. Ze kenden de steegjes van Crooswijk en Kralingen als hun broekzak. Daar leerden ze de wetten van de straat. Dat is het beeld van Mounir. Onlangs kwam er een nieuw oordeel bij. Na de moeizame onderhandelingen met Ajax, kreeg hij het etiket moeilijke jongen en geldwolf. Zelfs zijn schoenenwinkel in Rotterdam werd erbij gehaald. Ajax, door grote geldtekorten gedwongen om zéér zuinig te werk te gaan, bleef bij het uitdelen van het vonnis keurig buiten schot. El Hamdaoui kreeg de zwarte piet.
Wie kijkt er verder?
De nieuwe spits van Ajax is een keurig opgevoede jongen. Hij draagt al jong de verantwoordelijkheid over het welzijn van zijn familie. Hij streeft naar rechtvaardigheid en is gevoelig voor zijn afkomst. Diep in hem schuilt een jonge schaapherder uit de omgeving van Fez. Ver verborgen voor te opdringerige fans en loerende journalisten huist het geluk van een Marokkaanse jongen die overdag met de kudde de ruige natuur van de heuvels rondom de stad intrekt. Na het eten voetballen op een zandveldje met een zelfgemaakte bal van lappen en touw. Op blote voeten schaven aan de balaanname buitenkant voet en het afronden van de voorzet. Scoren via de rechtop in het zand gestoken tak. En als de nacht is ingedaald, schuift hij aan bij de rest van het dorp. Onder de blote sterrenhemel luistert hij geboeid naar de verhalen van wijze mannen. Grote avonturen over hun reis naar het verre Europa toen ze Gibraltar overstaken.
Mounir El Hamdaoui is een trotse voetballer. In de Arena speelt hij het liefst een avondwedstrijd, met het schuifdak open. Tijdens het opwarmen sluit hij zich af. De spits zakt weg in een diepe concentratie. De wedstrijd begint. Als hij dan de pass van Suarez met fluweel doodmaakt, buitenkant voet, en prachtig verlengt in de verre hoek over de uitgelopen keeper, loopt hij juichend weg, wast zijn gezicht en kijkt omhoog. Iedereen denkt het te weten: hij dankt Allah voor zoveel voorspoed. Maar El Hamdaoui zoekt de donkere nacht. Het is dezelfde flonkerende sterrenhemel van de jonge schaapherder in Fez. Vele jongetjes zullen daar ooit ademloos aanschuiven, benieuwd naar de avonturen van de voetballer die naar het verre Europa trok.
Achter El Hamdaoui loopt de keeper gebogen naar het net. Het hele team bespringt in bewondering de doelpuntenmaker. In het stadion wordt de naam van de doelpuntenmaker gemeld. Langzaam loopt hij weer terug naar eigen helft.
Mounir heeft weer een verhaal te vertellen.

zaterdag 18 september 2010

Droomstart

Al dagen op zoek naar het telefoonnummer van Dick van Toorn, de wonderdokter die deze zomer Arjen Robben in een ommezien klaarstoomde voor het WK in Zuid-Afrika. Het zweet staat nu al op mijn voorhoofd bij de gedachten aan die Rotterdamse martelkamer, maar mijn nood is hoog. Al die zelf ontworpen werktuigen met leren riemen en zware gewichten, ik heb ze op dit moment keihard nodig om op een ongekende manier mijn grenzen te verleggen. Met liefde zou ik me overgeven aan die oude man, die beul die rustig aan zijn potloodpunt likt en een sudoku oplost, terwijl ik in zijn folterkelder de diepste spelonken van de fysieke mogelijkheden verken.
Het begon met de eerste thuiswedstrijd van het vijfde tegen DBS 3.
Een gestaag neervallende regen bedierf de voorpret van de start van de competitie. Mooiweervoetballer als ik ben, arriveerde ik met een licht ontstemd gevoel op het sportpark. Gelukkig werd mijn humeur in het kleedlokaal een beetje rechtgetrokken door mijn teamgenoten, Harold voorop. Zijn voetbaltas was wonder boven wonder gevonden achter de bouwmaterialen in de garage, maar de basisopstelling zou hij opnieuw niet gaan halen. Paars gips om zijn rechterhand.
“Tja, gisteren op een rodeostier gezeten en ik wilde per se winnen. Dat is ook gelukt, maar toen ik eraf zwiepte stond mijn vinger in een vreemde hoek. Vier weken gips!”
De vijver met zijn wonderlijke avonturen is nog lang niet opgedroogd. Al in ’98 liet hij bodywarmers drukken met de opdruk ‘Bladella kampioen’ en als Harold maar een deel van de vasthoudendheid waarmee hij zich vastklampte aan de mechanische stier bij ons op het veld had laten zien, waren die jasjes al lang gebruikt geweest.
We kleedden ons rustig om en stelden de gang naar de vochtige warming up zo lang mogelijk uit. Het was de achteloze opmerking van Robbie die ons alsnog naar buiten dreef.
“Het ruikt hier naar kibbeling,” zei ie. Codetaal om de geurterreur van Marc aan te kondigen. Alarmfase drie. Alle teamgenoten verkozen de natte miezer van het intrapveld boven de bruine walmen die onze voorstopper in de kleedkamer verspreidde.
Tijdens de opwarming ging het opeens mis. Ineens schoot er een stekende pijn in mijn linkerkuit. Ai. Ik had het snel door: de competitiestart ging ik niet halen.
Fris gewassen zag ik aan de zijlijn de meest opmerkelijke seizoensopening van het vijfde in de laatste vijftien jaar. Daar waar we normaal altijd beginnen als logge dieselmotoren met kinkhoest en pas na de winterstop een beetje op stoom komen en de opgedane achterstand goedmaken, zag ik mijn team ineens als een Zwitsers uurwerk over het veld razen. Alle radertjes grepen naadloos in elkaar, de bal deed het werk. Prachtig aanvallen golfden op het doel van DBS 3. We legden ze achteloos op de pijnbank en stuurden ze met 4-0 huiswaarts. Daarmee kwamen ze nog genadig weg.
Als zelfs Arjan vanaf eigen helft, achtervolgt door twee hijgende bloedhonden, oprukt naar het vijandelijke doel en glansrijk weet te scoren, is de euforie die later in de kleedkamer hing volledig te begrijpen. De vraag ‘waar de bodywarmers ook al weer staan’, is al gesteld. Alle energie, alle inzet die we de laatste vijftien seizoenen in ons elftal staken, lijkt zich te gaan bundelen: een gouden jaargang breekt aan.
Kijk, dáár moet ik bij zijn.
Inmiddels heb ik contact gehad met de praktijk van Dick van Toorn. Een telefoniste vroeg naar mijn transferwaarde. Toen zij hoorde dat het hier om de opkomende glorie van Bladella 5 ging, gooide ze meteen de haak erop.
“We beginnen niet aan spelers onder de tien miljoen of minder dan dertig interlands,” zei ze nog.
Mijn kuit schreeuwt intussen nog steeds om behandeling. In mijn wanhoop overweeg ik een intensieve behandeling met placenta. Schijnt verrassende resultaten op te leveren. Kent iemand een pas bevallen vrouw? Biedt de afvalcontainer bij de dichtstbijzijnde kraamafdeling uitkomst? De klok naar de volgende wedstrijd tikt onverbiddelijk door.

woensdag 15 september 2010

Epi-centrum

Op zijn hemelse post
zag clubheld Drost
dat Twente in het gouden jaar
het middelpunt
van Europa vormde:

het stormde
op het doel van Julio Cesár.

Een aardschok in de Veste
toen Theo Janssen
de bovenhoek vulde
je zag
dat de snor van Epi
trots
naar boven krulde

dinsdag 14 september 2010

De rol van de nar

Grote rookpluimen cirkelen in de kleine ruimte boven zijn hoofd. Met de ‘Story’ op zijn schoot leest de man een reportage over een voetballer en zijn bekende geliefde. Opnieuw zet hij de sigaar aan zijn lippen en inhaleert diep. Voordat hij de rook uitblaast, kantelt hij zijn hoofd richting het plafond. Als een schoorsteen blaast hij de rook uit. De man geniet. Geen rare snoeshanen in de buurt die klagen dat het stinkt of nog erger, dat het niet gezond zou zijn. Hij vervloekt ze, de moraalridders die rokers bijna als criminelen verketteren. Maar hier, op eigen grond, kan hij rustig zijn gang gaan.
Plots wordt de rust verstoord. Scherpe tonen van ‘Für Elise’ mengen zich met de blauwe mist. Zijn mobiel. De man reageert als door een wesp gestoken. Gehaast grijpt hij naar de broek aan zijn enkels. De sigaar plaatst hij tussen de lippen om met beide handen de zoektocht uit te voeren. De geur van de Havanna kruipt via zijn snor in zijn neus.
“Met Johan”, zegt hij als de telefoon en het juiste knopje gevonden is. De sigaar gaat weer terug naar de vertrouwde hand.
“Hallo Johan, hier met René, moet je luisteren, joh. Ik sprak net Wilfred. Hij vertelde me dat we vanavond die vent uit Georgië aan tafel hebben.”
“Wie?”
“Die Zjordania! Van Vitesse! Uit Georgië! Shota vertelde me ooit dat ze daar geweldige blauwvis hebben. Ik zal die Zjordania eens vragen een pondje mee te nemen. Zal ie leuk vinden, Arveladze, met zijn rare fratsen. Dat rijmt, Johan, hoor je dat, hee?”
“Ja, ik hoor het, René.”
“Wat ben je aan het doen, Johan? Je klinkt zo hol, joh. Sta je in de lift of zo?”
“Ja, zoiets”, Johan neemt weer een trek van zijn sigaar.
“Nee, maar Wilfred vroeg of we ons een beetje wilden voorbereiden voor vanavond. Of jij een leuke vraag wist.”
Johan blaast weer een lange pluim uit.
“Nou, ik zou wel willen weten wat zo’n cowboy uit een bananenrepubliek bij Vitesse komt doen.”
“Da’s een goeie, Johan, hee, bananenrepubliek! Daar zal ie niet blij mee wezen! Die Lucky Luke blijkt gewapend over straat te gaan. Pas maar op! Moet ik Vincent van security vast bellen?”
Johan hoort de bekende hinnikende lach van zijn collega.
“Nou, als het een vent is, kan hij wel tegen een stootje”, antwoordt Johan.
“Nou Johan, ik hoop dat hij zijn Vitesse-das draagt. Dan vraag ik of ik die mag hebben. Als collectors item. Naast die chauffeursstoel uit de Hummer van Sneijder wordt het al een aardige verzameling. Gaan we veilen voor een goed doel, hee, wat denk je, Johan!?”
Tot Johans ongenoegen ziet hij dat er een leeg rolletje aan de houder hangt. Ook de staander in het hoekje heeft geen rollen voorradig. Vervelend! Onhandig opent Johan de deur van het toilet.
“Schat! Waar ben je, ik heb hulp nodig!”
“Hier lieverd!” Vijf meter verderop in de gang staat René van der Gijp. In zijn ene hand houdt hij een gsm aan zijn oor, in de andere toont hij een wc-rol.
“Je vrouw zei al dat je dit wel eens nodig kon hebben!” Weer die hinnikende lach.
Johan sluit snel de deur, in een vergeefse poging te ontkomen aan de lol van zijn collega.
“Hee, Johan, het is net als in de studio, je hebt me weer hard nodig, vind je niet?!”
René loopt naar het toilet, steekt zijn arm om de deur en overhandigt de wc-rol. De deur sluit weer, gevolgd door het geluid van de nodige handelingen.
“Johan! Weet je welke club Zjordania aanvankelijk wilde kopen?”, vraagt Van der Gijp na een korte stilte.
“Nee René, ik heb geen idee.”
“Rode Ster uit Belgrado!” De lach van René van der Gijp galmt weer door de hal.
Achter de deur fatsoeneert Johan zijn kleren, trekt nog een keer aan zijn sigaar en spoelt tenslotte zijn ballast door. Het belooft weer een memorabele avond te worden.

zaterdag 11 september 2010

Oude glorie

Het was de avond van Nederland-Finland. Zoals vaker die week ging de deurbel toen onze jongens net aan het toetje zaten. Ze renden naar de voordeur, want aan de andere kant stonden waarschijnlijk de buurtjongens. Voor verstoppertje of springen op de trampoline. De deur ging open, drie vragende gezichten, eentje klemde een bal onder zijn arm.
“Gaan jullie mee voetballen op het veldje?”
Onze zonen begonnen te juichen alsof het partijtje al gewonnen was. Omdat ik het zelf een welkome afwisseling vond (een half uur daarvoor speelden we nog ‘kasteeltje’ met prinsessenjurken), stond ik drie minuten later ook op het veldje.
Drie tegen drie. Wij waren ‘Brazilië’ en we speelden met Kaka, Kuijt en Robben. We moesten het opnemen tegen Nederland. Een zware loting, doordat ze met Van Persie, Ronaldo en Jeroen Schilders aantraden.
Via je kinderen herbeleef je je eigen jeugd. Ergens in de buurt van de puberteit verstomt de kreet ‘drie corners pienantie’ en gaat de energie naar meisjes en de strijd tegen jeugdpuistjes. Maar de echo van jongensgeluk meldt zich weer met volle kracht als je met je eigen zonen staat te voetballen. Ik stortte me met totale overgave op de wedstrijd met de jeugdige kids.
De regels van het spel waren in de tussenliggende jaren wel veranderd, overigens. The leader of the pack, een 7-jarig talentje, strooide kwistig met ‘geel’ voor een licht duwtje of het afpakken van de bal. Een glijpartij van een tegenstander kon zomaar een penalty opleveren, die dan ook nog op de eigen doelman geschoten mocht worden en ingooien mocht zomaar vanaf de middenstip.
Het was even wennen, even kijken hoe hier de vork in de steel zat. Toen ik door had dat eigen doelpunten ook gerust bij het totaal van jouw team geteld mochten worden, was ik geheel op de hoogte en ontspon zich een adembenemende strijd.
Maar toch ook confronterend. Gewend als je was aan de tomeloze energie die je vroeger in de partijtjes kon leveren, schrok ik van de snelheid waarmee de okselvlekken zich op mijn T-shirt meldden. Ook de hoop dat ik, na een balverovering, dóór zou kunnen stomen naar het andere doel, bleek ijdel. In een oogwenk werd ik telkens ingehaald door een dekselse bengel die me als een hinderlijke mug weer voor de voeten liep.
Nee, het werd een verbeten strijd, daar op het veldje, tussen Nederland en de Brazilianen. Wij, de warmbloedige Zuid-Amerikanen, leken de zege te gaan pakken, maar om onverklaarbare redenen maakte Kuijt (onze oudste!) ineens drie koprollen in het gras, zodat Ronaldo voor Nederland de gelijkmaker kon binnenlopen.
Penalty’s moesten de beslissing brengen in deze slijtageslag. Toen Van Persie op de paal schoot, juichte ik voor de overwinning, maar ik werd ingehaald door een nieuwe regel: ‘op-de-paal-mag-opnieuw’, dat ik dat niet snapte!
Zo ging de zege toch nog naar het zielsgelukkige Nederland en droop ik bezweet af naar huis met onze jongens in de wetenschap dat deze interland de volgende dag zijn tol zou gaan eisen. Stramme enkels, knieën en spierpijn, maar voor het geboden geluk mochten offers gebracht worden.
Dat ik niet alleen sta in die zelfkastijding, zag ik toen ik op de bank plofte die avond voor de wedstrijd van het echte Nederland tegen Finland. Hoewel Oranje furieus begon en met toegeknepen billen de partij wist te winnen, bleef ik hangen bij het mooiste beeld van de avond. Nog voor de wedstrijd begon, ving de camera Jari Litmanen in de catacomben van de Kuip. Met die schitterende herkenbare loop, licht gebogen alsof er een zak aardappelen op zijn schouders ligt en de karakteristieke stand van de benen liep hij door de gang naar de trap voor het veld. ‘Suomi’ stond er achterop zijn felblauwe Finland-trainingspak.
Prachtig beeld.
Litmanen, zó vaak geblesseerd, maar altijd overwon hij het lichamelijke ongemak. De stoïcijnse Fin, al jaren verwijderd van zijn gloriedagen bij Ajax en Barcelona, kan niet zonder het geluk van het spel. Die Litmanen, glimlachte als 39-jarige vriendelijk in de camera en ging rustig op weg naar weer een wedstrijd, nu tegen Nederland. Geen zorgen voor de pijn van morgen. Thuis op de bank, terwijl bij mij de eerste strammigheid opkwam van een te enthousiast partijtje met buurtkinderen, begreep ik precies waarom Litmanen vér na zijn fysieke top weer de gang naar het speelveld maakte. De liefde voor het spel is ook bij hem een heilig vuur dat zich erg moeizaam laat doven.

donderdag 9 september 2010

Weer een polletje

Het was in de Kuip tijdens het seizoen ’87-’88 dat de loopbaan van doelman Hans van Breukelen in een neerwaartse spiraal kwam. Een polletje op de zestienmeterlijn zorgde voor hoon en een plek op de reservebank bij Oranje achter Joop Hiele. De ‘Breuk’, die zichzelf met ongekend fanatisme omhoog had geknokt, raakte in zak en as, maar overwon de dip. Slechts een half jaar later stopte hij de beslissende strafschop voor PSV in de Europa Cupfinale tegen Benfica en weer een paar weken later won hij met Oranje het EK van 1988.
Door zijn niet aflatende gedrevenheid én de adviezen van haptonoom Ted Troost hervond hij de weg naar succes.
Die gedrevenheid kenmerkt Van Breukelen nog steeds. Vorige week startte het werkjaar op mijn school en de directie liet dit begin ludiek plaatsvinden: Hans van Breukelen werd uitgenodigd om een lezing te verzorgen. Met hetzelfde fanatisme waarmee hij ooit de Europese top bereikte, baande de ex-doelman zich een weg over het podium en door de zaal. Bevlogen legde de Utrechter verbanden tussen presteren in de voetbalsport en het werken in het onderwijs. Hans stuiterde, schreeuwde, fluisterde, rende, sprong en ontroerde. Hij had mijn aandacht de volle 75 minuten.
Van Breukelen had zich het vak van spreker geheel eigen gemaakt. De moraal van zijn betoog werd snel duidelijk: werk met passie en vorm samen een team, dan kom je tot grote resultaten. De anekdotes (Van Basten, Hiddink), de muziek (“You’re simply the best”), de interactie met het publiek en de opmerkelijke filmpjes (de Engelse talentenjacht met Paul Potts: volg je droom!); alles werd ingezet om de boodschap over te brengen.
De lezing eindigde met een mooie metafoor. Hans pakte een officiële Champions League-bal. Het patroon op het leer, onderling verbonden sterren, symboliseerde volgens de spreker verbondenheid en samenwerking. Vervolgens moest de bal nog op de juiste spanning. Net als toentertijd in de Kuip stuiterde Van Breukelen de bal, nu om zijn verhaal tot volle bloei te laten komen. In onze aula ontbreken polletjes; de bal kaatste keurig terug en hoon bleef achterwege. Integendeel, nadat hij de bal met een ferme boog aan een toehoorder schonk, nam Van Breukelen een warm applaus in ontvangst.
Toch dacht ik nog tijdens deze dankbetuiging van het publiek terug aan het gedeelte van de lezing die gewijd werd aan René van der Gijp. De oud-ploeggenoot van PSV en zelfverklaard flierefluiter werd door Van Breukelen gretig gebruikt om de les over teambelang kracht bij te zetten. In de wereld van De Breuk heerst totale overgave, betrokkenheid en discipline. Daar is geen plaats voor een andere benadering. De zienswijze van een ontspannen buitenspeler die de gewoonte heeft het belang van een gewonnen wedstrijd te relativeren is hetzelfde als vloeken in de kerk, volgens de oud-doelman.
René van der Gijp verliet PSV, vulde zijn zakken in Zwitserland en liet zijn loopbaan versloffen. Maar op dit moment is diezelfde Van der Gijp een populaire voetbalanalist. Hij heeft een verrassende kijk op de sport en zorgt voor relativerende opmerkingen. Een geluid dat de overspannen voetbalindustrie goed kan gebruiken. Ook maakt hij dezelfde schnabbeltour als spreker door Nederland. Waarschijnlijk voor een hogere gage dan Van Breukelen en, gezegend met een fraai gevoel voor humor, met een ovatie als afsluiting. Ook voor nonchalante individualisten is er een weg omhoog.
Naast het pleidooi voor een goede teamspirit vertelde Van Breukelen daarmee, zonder het zelf te benoemen, dat je op verschillende manieren succes kunt hebben. De voordracht van vijf kwartier boeide tot de laatste minuut; het schooljaar begon bruisend, maar nadat de kruitdampen waren opgetrokken lagen de resten zichtbaar op het podium. Ingetrapte open deuren en een opgepoetst oud-Hollands spreekwoord: er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden.

maandag 6 september 2010

Ruud de jongen

Het zou er glanzend staan voor eeuwen:
Cruijff, Lenstra, Van Nistelrooy
allen strijders voor Oranje eer
die het vaderland drieëndertig keer
lieten juichen en schreeuwen

In één adem genoemd
met iconen der Lage Landen;
trots en beroemd,
de onsterfelijkheid
voor het grijpen,
het lag in Ruuds handen

Maar tegen halve Italianen
kon het onvoldane
fenomeen
zich om de stopper krommen
Johan en Abe staan weer
alleen
Ruud is hogerop geklommen

zaterdag 4 september 2010

De vreugde van Mama Olga

De Herdgang lag er weldadig bij, die namiddag. De boomtoppen wuifden lieflijk en het groepje duiven dat rondtrippelde in de middencirkel van het trainingsveld zorgde voor een aangename rust op het complex van PSV. De spelers hadden hun werk gedaan die dag. Ze hingen onderuit in de lounge en keken geïnteresseerd naar de loting voor de groepsfase van de Europa league.
Plotseling werd de vredige stilte verjaagd door een luide schreeuw. Een blonde man rende naar buiten, sprintte over het veld, molenwiekte met zijn armen, terwijl hij schreeuwde: “Debreneci! Debreneci!”
De duiven op het trainingsveld vluchtten geschrokken weg door de vreugde-uitbarsting van Balasz Dszudszak. Na vier rondjes over het veld rende de aanvaller weer naar binnen. De duiven namen hun positie in de middencirkel weer in. De rust op De Herdgang was hersteld.
Ook in Nyirlugos, het geboortedorp van Dszudszak, was de loting als een bom ingeslagen. Alsof het zo had moeten zijn; de oude en de nieuwe club van hun Balasz in één poule. Alle inwoners van het kleine dorpje op het Hongaarse platteland, nabij de Roemeense grens, maakten zich op om de grote ploeg uit Eindhoven passend te onthalen.
Achteraf is het makkelijk oordelen, maar zou PSV ingegaan zijn op de uitnodiging als de gevolgen van het pannenkoekfeest in Nyirlugos vooraf te overzien waren geweest?
De avond begon idyllisch in het Hongaarse grensdorpje. Het pleintje met oude platanen was versierd met slingers en vlaggen toen het PSV-gezelschap arriveerde. De folklore spatte van het tafereel. Links, tegen de gevel van het dorpshuis, was een zigeunerorkest opgesteld. Alle bandleden droegen traditionele klederdracht, wijde witte gewaden met een leren riem en een zwart gilletje. Toen de Eindhovense ploeg arriveerde, zetten ze meteen hun vrolijke sfeermuziek in. In de lengterichting stonden lange tafels opgesteld, zoals je ook wel bij Duitse schlagerfestivals ziet. Meisjes in Hongaarse jurken en een rood kapje op het hoofd liepen af en aan om de tafels te voorzien van Kolbász en Dobos-taart. Daartussenin, op het midden van de markt, stond een oude forse vrouw in een grote ketel te roeren. Ze had een doorleefd gezicht met een grote pukkel op haar bolle neus. De wijde schort die ze droeg kon haar vele huidrollen nauwelijks verhullen. Dat vond ze ook niet erg, want op het moment dat er een nieuw ingrediënt aan het pannenkoekbeslag toegevoegd moest worden, liet ze de pollepel rusten tussen twee vetplooien op haar heup, om daarna weer vrolijk zingend door de pot te roeren.
Balasz Dszudszak was de koning te rijk. Apetrots sleepte hij al zijn ploegmaten van hot naar her. Als een aanstaande bruidegom, die de familie van zijn bruid trots zijn afkomst laat zien, stelde hij iedereen aan elkaar voor en vertelde hij tientallen verhalen over zijn fijne jeugd in Nyirlugos. Ook Fred Rutten kwam aan de beurt. Enthousiast trok Dszudszak zijn trainer mee naar de struise vrouw bij de ketel.
“Trainer, ik ga u voorstellen aan mijn grootmoeder, hier is ze, Mama Olga!”
Fred Rutten stak oud-Hollands een hand uit, maar hij werd ingehaald door de Hongaarse manier om mensen te verwelkomen. Mama Olga prikte haar pollepel weer op haar heup en trok het hoofd van de trainer met twee handen naar haar borst. De arme Rutten verdween tot aan zijn oren in haar diepe decolleté, terwijl ze luid onverstaanbare kreten slaakte. Verbluft kwam Rutten omhoog uit de afgrond.
“Eh, ja, prettig kennis gemaakt te hebben, mevrouw”, stamelde Rutten toen hij zijn vrijheid weer terug kreeg.
Intussen had een groep dorpsbewoners zich verzameld op de dansvloer. Met de armen over elkaars schouder geslagen, werden de PSV’ers meegesleurd in een Hongaarse dans. Koevermans, met een mal hoedje op het hoofd, bakte er weinig van, maar Manolev had meteen het ritme te pakken. Zijn Bulgaarse roots kwamen hier goed van pas.
Ola Toivonen pikte ongezien een stukje Dolbász van tafel, een sterk gekruide varkensworst. Zijn toch al bleke gezicht werd na de eerste hap spierwit en met wijd opengesperde ogen dook hij in de regenton naast het dorpshuis om de binnenbrand te blussen. Als een volleerd gastheer trok Dszudszak zijn maat omhoog en overhandigde hem een handdoek.
“Pittig, hè!”
De eerste pannenkoeken waren klaar, dus het feest verplaatste zich van de dansvloer naar de lange tafels waar de baksels van Mama Olga gretig aftrek vonden. Het PSV-gezelschap werkte vrolijk stapels weg.
“Lekkere pannenkoeken, Balasz!”, complimenteerde Afellay de maaltijd, terwijl hij de happen rijkelijk wegspoelde met ‘Koninginnewater’, een drankje uit de streek.
“Dank je! De pannenkoeken van Mama Olga zijn tot in de wijde omtrek bekend”, antwoordde Dszudszak. Trainer Rutten herkende de bijzondere sfeer op het Hongaarse pleintje en liet zijn spelers tot ver na zonsondergang genieten van de plaatselijke geneugten.
Of het door dat extra uurtje op het pannenkoekenfeest kwam, in Eindhoven zijn ze er nog steeds niet uit, maar de uiterst wankele prestatie van de club op het veld die volgende dag was zeer opvallend. Van Erik Pieters tot Marcus Berg, de spelers liepen apathisch over het veld met troebele blik in de ogen, waaruit het wit verdwenen was. Ook Fred Rutten leek van slag en kon de ontluisterende 4-0 nederlaag niet afwenden.
De Hongaarse toeschouwers op de tribunes kenden daarentegen de dag van hun leven. In hun midden zat Mama Olga te glunderen van oor tot oor. Na elk nieuw doelpunt van Debrenici produceerde ze dezelfde onverstaanbare klanken als de avond ervoor toen trainer Rutten met zijn hoofd in haar kloof verdween. Maar ja, Mama Olga kende dan ook het recept van haar Hongaarse pannenkoeken, waar naast de gebruikelijke eieren liters rum aan toegevoegd waren. En dat ‘Koninginnewater’ vooral bestaat uit rozemarijn, een ingrediënt dat de mannelijke hormonen aardig activeert, was haar ook bekend. Terwijl spelers en trainers het hoofd braken over de onverwachte nederlaag en niet meer helder kregen wat er zich allemaal had afgespeeld, daar die late avond op het plein, liep Mama Olga nog weken na de winst op PSV euforisch door het dorp. Naar de precieze reden van haar vreugde wordt, door alles wat PSV vertegenwoordigt, nog steeds gegist.

woensdag 1 september 2010

Punniken met Jack

Jack van Gelder en ik zijn goede vrienden. Dat zit zo. Het was ergens in het voorjaar van ’98, ik zat rustig in de tuin. Plotseling ging mijn telefoon.
“Hallo, met Pieter”
“Met Jack, luister, ik reis zo af naar Frankrijk voor het WK. Ik ga de wedstrijden van het Nederlands elftal voor de radio verslaan. Dat loopt meestal wel lekker allemaal, maar ik zoek nog naar een manier om goed te scoren bij het volk. Heb je nog wat tips?”
Dacht Jack dat ie Pieter de la Croix aan de lijn had, de mediagoeroe uit ‘t Gooi. Zijn nummer bleek één cijfer te verschillen met mijn telefoonnummer. Ik had wel zin in een dolletje.
“Nou Jack, goed dat je het vraagt. Jouw performance is altijd wel in orde, het technische gedeelte is meestal ook goed verzorgd, timing, intonatie, niets meer aan doen, maar misschien is de ‘emotionele uithaal’ wel het gouden ei voor je.”
“De emotionele uithaal?”, vroeg Jack.
“Ja, de emotionele uithaal. Gooi een Zuid-Amerikaans sausje over je commentaar. Niet té opzichtig of overdreven, maar wacht op een goed moment. Een historische goal van Kluivert of Dennis Bergkamp, bijvoorbeeld. Jouw emotionele uithaal wordt dan de schreeuw van Bertus uit Weesp en van Gerrit uit Lemmer. De vreugde van het volk gebundeld in jouw emotionele uithaal. Een lekker zomers muziekje eronder en je bent een nationale hit.”
De rest is geschiedenis.
Van Gelder haalde schreeuwend uit bij de beslissende goal van Oranje tegen Argentinië in de kwartfinale. Het doelpunt van Bergkamp wordt beschouwd als nationaal erfgoed en de populariteit van Jack steeg naar het niveau van Gordon en Joling.
Hij was erg blij met zijn nieuwe status, Jack. Het duurde even voordat hij door had dat ík de tip gegeven had, maar sindsdien komen we op elkaars verjaardag en zit ik op zondagavond in Jacks oor. Dat wil zeggen, ik ben thuis vanaf de bank direct verbonden met een zendertje in Jacks oorschelp, zodat ik hem kan sturen tijdens het tafelgesprek in de studio. Een ingebouwd zekerheidje dat ervoor moet zorgen dat Jack op het juiste journalistieke pad blijft, zeg maar.
Het is al jarenlang een vast ritueel hier op zondagavond. Mijn liefje gezellig naast me op de bank, een winterdas punnikend en ik met mijn monologen richting Jack:
“Zorg dat Youri zijn zinnen afmaakt, Jack.”
“Nú aan Hugo de vraag stellen over Van Marwijk, Jack.”
“Even glimlachen in de camera, Jack.”
We vormen eigenlijk een perfecte combinatie: ik zeg wat ie moet doen en Jack wordt een kijkcijferkanon. Omdat Jack zelf die afhankelijkheid ook wel aanvoelde, mocht ik mee naar de grote toernooien van Oranje. Dat wil zeggen, thuis op de bank begeleidde ik hem door de studiogesprekken na de wedstrijden en tijdens de interviews van Studio Sportzomer. Naast mij ontstonden de mooiste punnikcreaties, terwijl ik Jack door zware momenten loodste. Zo wilde hij Dick Advocaat in 2004 vanuit de eerste emotie helemaal neersabelen na zijn Robben-wissel, maar kon ik hem tijdig de nodige nuance bijbrengen. En Van Basten wilde hij vastpinnen op de schoppartij tegen Portugal in 2006. Ik moest alle zeilen bijzetten, maar ook daar kon ik Jack goed doorheen navigeren.
Jack pikte mijn begeleiding goed op. Mijn interventies via de oorschelp werden steeds schaarser. Sterker nog, ik was in de veronderstelling dat Jack zelfstandig verder zou kunnen.
Die overmoed werd genadeloos afgestraft.
Het was afgelopen zomer, op het WK in Zuid-Afrika, na de gewonnen partij tegen Uruguay. Door de spanning tijdens de wedstrijd, had ik mijn plas opgehouden. Dus na het laatste fluitsignaal ging ik naar het toilet. Toen ik terug kwam, zag ik op het beeldscherm Jack in oubollige toestand in de studio met De Jong en Van der Vaart, Sneijder zat tot mijn ontzetting óp zijn schoot en mijn duifje had het microfoontje voor haar mond. Sneijder schoof van Jacks schoot en zei: “Er begint daar iets te prikken”. De jongens van Oranje lachten hard.
“Ik ben al een paar weken van huis”, hoorde ik mijn vriendin er direct achteraan zeggen. Duizenden kilometers verderop zorgde de echo in Zuid-Afrika opnieuw voor hilariteit.
Voordat de situatie helemaal escaleerde, griste ik de microfoon terug en siste tegen Jack:
“Wesley een stoel en gesprek afronden, nu!”
Toen Rafael, Nigel en Wesley de studio verlieten, hervatte mijn vrouw in een lachstuip haar punnikwerkje. Haar onderbroekenlol gooide Jack weer jaren terug. Niet dat hij dat zelf in de gaten had. Hij vond het wel grappig geloof ik, de spelmaker van Oranje op zijn schoot. Volgens mij heeft Jack ook nooit in de gaten gehad dat hij erin is geluisd door mijn vriendin.
Inmiddels heb ik de carrière van Jack weer in rustig vaarwater. Op zondagavond leid ik hem als vanouds langs lastige klippen en zorg ik voor hier een kwinkslag of daar een knipoog. De oude tandem is in ere hersteld. Aan mijn thuissituatie werd zonder pardon gesleuteld: mijn liefje heeft inmiddels verdienstelijk gedebuteerd bij ‘Het vrolijke klosje’, een punnikclub voor creatieve meiden op de zondagavond en in haar plaats ligt er een fles naast me op de bank voor sanitaire noodgevallen. Jack kan gerust zijn; voor vrienden ga ik ver.

zaterdag 28 augustus 2010

Given to fly

Als bijen op zoek naar honing verdrongen persfotografen zich voor de reservebank van Manchester City. Een wilde dans om de beste foto te schieten van de beroemde doelman die daar, als tweede keus, in de dug-out zat. Shay Given, de keeper die een leven lang het doel verdedigde van het Ierse elftal. Na twaalf seizoenen bij Newcastle United wist de nieuwe clubleiding hem naar City te lokken. Given had zijn werk vorig seizoen naar behoren gedaan, maar nu, op het moment dat het nieuwe seizoen van start ging, had coach Roberto Mancini gekozen voor Joe Hart, een jong aanstormend talent. Alle fotografen aasden op een plaatje met woede, verdriet, teleurstelling. Emoties die de lezers willen zien, het verkoopt meer kranten.
Shay Given zat met zijn gedachten meer bij zijn vader. Given wist zeker dat hij thuis voor de televisie zat, in Lifford. Sean ‘Gopher’ Given sloeg geen wedstrijd over. In de tijd dat Shay bij Newcastle speelde, was hij vaak in het stadion te vinden geweest, maar na de zware darmoperatie, twee jaar geleden, waren die reisjes te zwaar geworden en koos hij ervoor om zijn zoon thuis vanaf de bank te volgen. Hij was er altijd geweest voor zijn zoon. Shay had talent, dat wist hij. Maar in de beginjaren, als jeugdspeler bij Celtic en Swindon Town moest de mentaliteit van Shay nog gekneed worden. Dan gaf Sean hem op zijn donder. “Gooi je talent niet weg, jongen, nu moet je juist doorzetten, altijd volhouden!”, riep hij dan. Sean was enorm trots toen zijn zoon Shay uiteindelijk bij de Magpies doorbrak. Er was veel doorzettingsvermogen voor nodig, maar toch wist hij zijn concurrenten, Pavel Srnicek en Shaka Hislop, van zich af te schudden.
“Mijn zoon vloog vandaag voor Ierland!”, vertelde Sean altijd als Shay voor de nationale ploeg had gespeeld en met mooie saves de zege van Ierland veilig had gesteld. Apetrots was ie, op de prachtige carrière van zijn zoon. Wat had hij Ierland graag zien spelen op het WK in Zuid-Afrika, maar de handsbal van Thierry Henry voorkwam dat. Sean was er niet zeker van dat Shay nog een nieuwe kans zou krijgen. Keepers kunnen lang mee, maar iedereen heeft een houdbaarheidsdatum.
Over de muur van klikkende camera’s zag Shay Given dat City het moeilijk had tegen de Spurs. Enkele keren sneden ze door de verdediging, maar Hart wist met een paar puike reflexen zijn ploeg in de wedstrijd te houden.
Joe Hart was deze zomer met het Engelse nationale team wel naar Zuid-Afrika geweest. Hij vertelde Given dat het een erg leerzame tijd was geweest, maar het zat hem erg dwars dat bondscoach Capello voor David James koos, na de fout van Robert Green tegen de Verenigde Staten. Het opbrengen van geduld begon Joe Hart zwaar te vallen. Vorig seizoen was Hart uitgeleend aan Birmingham City, hij had het daar goed gedaan en er zelfs zijn uitverkiezing voor de Engelse selectie aan te danken.
“Wat moet ik nu nog meer doen om eindelijk nummer één te worden?”, had hij enkele weken geleden aan Shay gevraagd. Given, die zichzelf wel herkende in die jeugdige ongedurigheid, had hem de wijze woorden van zijn vader doorgegeven: “Altijd volhouden, jongen. Zolang je nog kunt ademen, moet je vechten!”
Met genoegen had Given gezien dat zijn jonge collega met nog meer arbeid de trainingen tot ware veldslagen maakte. De keeperstrainingen leken wel een wedstrijd tussen de oude wijze nestor en de jonge, druistige leerling. Given had er zijn handen vol aan, maar hij had niet gedacht dat coach Mancini nu al voor Hart zou kiezen.
De laatste minuten tegen Tottenham waren zwaar voor Given. Op het bord stond nog steeds 0-0 en dat kwam vooral door Joe Hart. De meegereisde fans waardeerden de prestatie van hun jonge doelman en scandeerden zijn naam. Na het laatste fluitsignaal, net voordat de reserves opstonden, gaf Bellamy Given een bemoedigende klop op de knie. Het was goed bedoeld, maar het gebaar vertelde precies in welke fase de loopbaan van Given gekomen was.
“Een zoogdier, zeven letters, met achteraan een n”, de vrouw van Given doorbrak de stilte die avond in de huiskamer. Ze zat aan de eettafel, gebogen over een kruiswoordraadsel, terwijl haar man in de kussens van de driezitsbank leunde, de handen achter het hoofd gevouwen. Ze voelde de twijfels die nu door het hoofd van haar man spookten, maar ze wist ook dat ze hem nu met rust moest laten. Hij begon er zelf wel een keer over. Ze keek op van haar puzzel toen ze de tune van het voetbalprogramma hoorde. Ze wist dat dit hem pijn ging doen, de beelden van de grote Given op de reservebank en de reddingen van de jonge vervanger. Ze besefte ook dat het geen zin had om Shay te overtuigen om de televisie uit te zetten. Nooit weglopen voor de feiten, zou hij dan zeggen.
“Excellent goalkeeping”, ”Great save!” Given hoorde de superlatieven gelaten aan. Hij had het enthousiasme voor de reflexen van Hart verwacht. Hij schoof pas naar het puntje van de bank, toen Joe Hart na de wedstrijd voor het interviewbord stond. Het begon als een nietszeggend dialoogje met de verslaggever, maar de ademhaling van Shay Given stokte toen zijn jonge collega de vraag kreeg hoe hij de wisseling van de wacht in het doel van Manchester City voor elkaar had gekregen. Joe Hart zat nog midden in de roes van een goede wedstrijd en was veel te jong om te kunnen overzien wat zijn woorden, trots en vastberaden uitgesproken, zouden teweegbrengen bij de man die hij vandaag passeerde.
“Gewoon altijd blijven volhouden. Zolang ik nog kan ademen, moet ik blijven vechten!”
Shay Given schoof terug naar de kussens van de rugleuning. Hij pikt mijn woorden, dacht hij, hij neemt mijn plaats in en hij pikt mijn woorden.
“Een ander woord voor bravoure, zes letters”, vroeg zijn vrouw aan de eettafel.
Given hoorde de verslaggever lachen om het antwoord van Hart. De nieuwe doelman van Engeland werd in het hart gesloten. De woordspeling was pijnlijk.
“Branie”, zei Given, zonder zijn blik van het beeldscherm te halen. Terwijl het programma doorschakelde naar de volgende wedstrijd, vouwde hij de armen weer achter het hoofd. Mompelend, nauwelijks verstaanbaar, ontsnapte er een vloek uit zijn mond. Een Ierse krachtterm, waar hij vroeger, in Lifford een draai om zijn oren voor had gekregen.
Het einde was gekomen en hij wist het.

vrijdag 27 augustus 2010

Monopoly kills

Piet Velthuizen zag het goed:

“Vanuit St. Tropez,
op een Russisch jacht
regeren twee mannen,
het voetbal in Europa,
met hun financiële macht

Tussen kaviaar
en kippen met volle billen
wordt
per dobbelsteen beslist
wie straks de schaal mag tillen

Roman heeft ‘Hofplein’,
en ‘Kalverstraat mét hotel’,
zijn heerschappij verpest
het mooie spel
voor de rest

Merab plaatst hij op ‘Ketelstraat’
en ‘Velperplein’,
en koopt terloops
de club met geel-zwart,
mijn parel aan de Rijn

Waar blijft het goede van het verleden:

een kaartje aan het loket,
ontluiken van talent,
Lange-Jan-met-de-pet,
hoe Arnhemmers voor de club
en de punten streden?

Ze drijven me naar Alicante;
Abramovitsj
en zijn trawanten

met hun miljarden als slagersmessen
fileren ze
de ziel
van mijn Vitesse

Ze treffen me in mijn hart
die zogenaamde heer
gun ik een kans-kaart met een sneer:
‘Zjordania, ga direct naar de gevangenis, ga niet door start'"

dinsdag 24 augustus 2010

Dennis fades away

Match of the day, laat op de zaterdagavond bij de BBC. Het is net als het blok kaas dat je jaar in jaar uit op woensdagmiddag haalt bij dezelfde marktkoopman. Weten wat je krijgt. Het format van het Engelse voetbalprogramma staat al jaren. Nooit meer iets aan doen. Vanuit de studio schakelt Gary Lineker lenig naar de wedstrijden op Stamford Bridge en Anfield Road. Een korte analyse van Alan Hansen en Alan Shearer, nog even ‘The goal of the month’ en ik heb weer een heerlijk uur gehad.
Afgelopen weekend ging ik er weer eens goed voor zitten. De Premier League was weer begonnen. Deze keer schoof ik al tijdens het ínstarten van het programma naar het puntje van mijn stoel.
De leader!
Ik zag Bobby Charlton weer terug op het veld, stond bij de scheidsrechter voor de toss. Geoff Hurst en David Beckham kwamen in een flits voorbij, Charlie Nicholas in een kopduel met John Terry. Helden van nu en vroeger waren ingenieus in één beeld gemonteerd, alsof ze met elkaar op het veld in duel gingen. Het ging maar door. Paul McGrath. Twee coaches langs de lijn: Jack Charlton en Mourinho. Steven Gerrard schoot op het doel van Neville Southall, Fernando Torres keek toe. Tony Adams, Kevin Keegan, David Ginola. Glenn Hodlle ontweek een tackle van Wayne Rooney. En mijn verbazing klom naar het hoogtepunt: George Best rukte op over links, hij wees en verstuurde de bal. In het volgende shot nam Eric Cantona de bal aan en stifte hem over de uitgelopen keeper. Best en Cantona juichten samen in één shot. Twee oude United- helden aan elkaar gelast. Het verleden van het Engelse voetbal samengevat in dertig seconden. Gary Lineker zou zeggen: “Outstanding!”
Toch schuilt hier een gevaar.
Het onheil van een geslepen vijand die loerend de glans van schoonheid poetst. De verzadiging. Uiteindelijk geldt voor de montagemensen van het Engelse voetbalprogramma hetzelfde als voor een chef-kok, die zuinig moet zijn met truffels om zijn topgerechten in balans te houden: ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister.’ Vijf keer per maand naar een voorstelling van Theo Maassen, dat is ook te veel van het goede.
Tussen al het visuele geweld van de leader zat ook de Bergkamp-pirouette. De beroemde treffer die hij maakte tegen Newcastle United. De sensatie destijds, toen de goal op televisie werd getoond, heb ik daarna nooit meer gevoeld. Tenminste niet bij een wedstrijd. We kunnen nog jaren stadions bezoeken en alle afleveringen van Studio Sport en Match of the day bekijken: mooier wordt het niet. Dit doelpunt is het summum van wat fysiek, technisch en natuurkundig mogelijk is op een voetbalveld. Liefhebbers die het zagen, kunnen ooit tevreden sterven. Het wordt een korte evaluatie, aan de hemelpoort.
“En, hoe was het aardse bestaan, de moeite waard?”, vraagt Petrus.
In een glijvlucht kijk je terug op je leven.
“Nou,…eh,… ik zag Bergkamp in St. James’ Park.”
“Oh, die zwier in 2002! Loop dan maar door!”
Ook Petrus blijkt een kenner.
En Dennis Bergkamps goddelijke ingeving zit nu in de leader van ‘Match of the day’. Daarmee kruipt het in mijn zaterdag-routine. ’s Morgens naar de supermarkt voor halfvolle melk en brood. ’s Middags het gras maaien en ’s avonds, nadat Van Peeperstraten Heracles – FC Groningen aankondigt, eindigt de dag met de Bergkamp-goal. De euforie die je ooit voelde zakt naar de emotie van de nieuwe Vara-gids. Die krijg je ook elke week in de schoot geworpen. Elke herhaling knabbelt aan de verbazing. De glorie van Dennis Bergkamp vervaagt.
Zo’n goal van Bergkamp gun je de jaren vijftig. Camera’s waren mondjesmaat aanwezig bij wedstrijden. Mooie overwinningen werden, door hen die in het stadion aanwezig waren, van dorp tot dorp doorverteld en kregen een steeds mooiere gloed. Bewijsmateriaal was niet voorhanden. Om de heldendaden te zien, moest je naar de bioscoop. Wekenlang met zware kisten sjouwen bij groenteman Van de Heuvel om het geld voor een kaartje bij elkaar te schrapen. Trillend stond je aan het loket voor een film van Jane Mansfield of Marylin Monroe. In het voorspel van ‘Too hot to handle’ zag je in het Polygoon-journaal eindelijk de goal waar al maanden over gesproken werd. De begeleidende stem kraakte, het klonk als een gedicht:
“….en hier legt de dekselse Dennis Bergkamp zijn nietsvermoedende tegenstander onnavolgbaar in den luren. Op grootse wijze opent hij de score, waarna de bordjes mochten worden verhangen. Hoezee!”
Zielsgelukkig zakte je terug in je bioscoopstoel. Je had het gezíen! Daarna, als toegift, mocht je nog anderhalf uur staren naar de vrolijke vormen van Jane Mansfield. Het kaartje bewaarde je na afloop als bewijs in je broekzak. Voor op het schoolplein, even achteloos op de grond laten vallen.
“Oeps, mijn kaartje. Gisteren naar de bios geweest.”
Dan de jaloerse blikken van de jongens uit de klas. Ze keken je aan alsof je de wereld in handen had.