zaterdag 26 maart 2011

Goed leven volgens Roy

De Theo Janssen van het vijfde heet Roy. Zo’n strakke voorzet uit stand, waar de spits alleen nog maar tegenaan hoeft te lopen, zien wij elke week. De penseelstreek van de linkspoot van Twente besliste de Europa League-ontmoeting met Zenit. In het geval van het vijfde worden Oirschot Vooruit en SDO ‘39 gek van de voorzetten van Roy.
Het is al bekend sinds zijn tijd in de C1: de bal kleeft aan zijn linkervoet, hij ontwijkt tegenstanders en loert op het moment dat een gouden voorzet verzonden kan worden. Vervolgens laat hij het werk weer over aan de lopers van het elftal. Eigenlijk was Roy toen al voorbestemd om in het vijfde te eindigen.
Graag stap ik bij uitwedstrijden in zijn Golf. Prettige ritjes waarbij de toestand in de wereld met een knipoog doorgenomen wordt. Onlangs, tijdens zo’n genoegzaam tochtje, verklapte Roy dat hij als C-junior geselecteerd werd voor een regionaal elftal. In dat selectieteam speelde hij o.a. met Fernando Derveld. Fernando bleek een geweldige speler te zijn, die serieus werk maakte van zijn talent. Alles ging opzij voor een carrière in het betaalde voetbal. Enkele jaren daarna speelde Derveld zich in het eerste elftal van Willem II. Roy maakte in die jaren andere keuzes. Het lonken naar meisjes was begonnen en gretig ontdekte hij welke geneugten het leven nog meer te bieden had. Eens te meer was Roy duidelijk in een rechte lijn op weg naar het vijfde.
Zondag zag ik, tegen het prachtige decor van de eerste voorjaarszon, weer een magistrale actie van onze linkermiddenvelder. Met de bal aan de voet geplakt ontweek hij alle tegenstanders om het juiste moment te bepalen waarop hij onze spits met een fluwelen voorzet kon bedienen. We wisten het: de rest van de wedstrijd zou Roy tevreden achterover leunen. Zijn dag was weer gemaakt.
Het doel van Fernando Derveld werd niet helemaal bereikt. Hij verkaste naar Haarlem, waar zijn grote doorbraak ook uitbleef. Vervolgens zocht hij het avontuur in Denemarken, bij Esbjerg en Odense BK. Daar vocht hij vele seizoenen verbeten duels uit met voetballers die Frode en Knud heten. Op die momenten leunde Roy tevreden achterover op de bank in zijn zelf verbouwde huis. Zijn linkerbeen rustte uit op de salontafel. Het werk was weer gedaan. Terwijl de grote talenten uit het regionale selectie-elftal van zijn jeugd verdwaalden in een Deens doolhof van mist en regen, legde hij nog een keer voldaan uit aan zijn vriendin hoe hij het vijfde die middag naar de overwinning leidde.
Waar is het in godsnaam fout gegaan met Fernando Derveld?

zondag 20 maart 2011

Baba

Elk amateurteam heeft er één: de sfeermaker. Die van ons heet Harold. Alle onderwerpen die in het kleedlokaal aangesneden worden, besmeurt hij met een gezond laagje humor, zodat we steeds licht schokschouderend aan de wedstrijd beginnen. De laatste tijd hebben we Harold weinig gezien. Samen met zijn Nigeriaanse vriendin Tatjana (‘Taat’ voor vrienden) zat hij in de studio voor de opname van een heuse cd. In de stad werd de cd zelfs officieel gepresenteerd. Niet zozeer voor de Nederlandse markt, maar Tatjana gaat als zangeres ‘Iyobo’ haar geboorteland Nigeria veroveren.
Dit is geen grap.
Met een brede grijns plantte Harold vorige week zondag een stapel cd’s op onze hangtafel in de kantine. Ik zag de mannen van het vijfde verstijven. Vorig jaar legde ík op die tafel een stapel boeken neer die gretig verkocht werden. Na de onvermijdelijke kwinkslagen (“Ja, we hebben toch nieuwe onderzetters nodig”) werden nu ook de portemonnees getrokken. Onze spits liep bij thuiskomst direct in de cynische fuik van zijn vrouw: “Vorig jaar dat boek over Lola Ferrari, nu de cd van Taat. What’s next? Een expositie van Jacks schilderijen over ‘Drachtige bevers in de Biesbos’? Kunnen jullie die creativiteit niet op het veld kwijt?”
Deze week nestelde ik me na het avondeten in alle rust op de bank, de cd van Iyobo zat in de speler. Rustgevende klanken gedragen door Afrikaanse ritmes vulden de huiskamer. Bij het derde nummer sloot ik als vanzelf mijn ogen. Iyobo nam me mee naar de verlaten savannes van Nigeria. Ik zag een prachtig oranje gekleurde horizon. Een groep giraffen op drift. Een kudde wild trompetterende olifanten denderde over de kale vlakte. Op mijn driezitsbank in het landelijke Bladel waande ik me op safari in Afrika. Toen het nummer afgelopen was, keek ik op het cd-doosje. ‘Baba’ stond er als titel bij nummer 3. Vreemde naam voor zo’n liedje, dacht ik nog.
Ook deze zondag speelden we een wedstrijd met het vijfde. Valkenswaard uit. Harold was er weer bij, hoewel hij zichzelf in een lastige positie heeft gemanouvreerd. Zijn baltechniek is nog altijd fabelachtig, maar het buikvet heeft zich weelderig om zijn middel gedrapeerd. Zijn batterij is na twee sprintjes leeg. Harold, de wereldvoetballer voor tien minuten.
Dat beperkte aantal haalde hij niet eens tegen Valkenswaard. Als verse invaller in de tweede helft werd hij direct na de hervatting twee keer hard getroffen op het gedrongen lijf. Toen hij twintig seconden daarna ook nog onterecht teruggefloten werd voor buitenspel, groeide de opkomende woede hem boven het hoofd. Zo veel onrecht kon hij niet aan. Na precies twee minuten liet hij zich weer wisselen. Als een olifant op drift denderde hij terug naar de dug-out. Met twee korte oerschreeuwen trompetterde hij daar zijn opgekropte boosheid eruit: “Babah!”
Ineens kon ik die titel op Iyobo’s cd een stuk beter plaatsen.

zaterdag 19 maart 2011

Duitse humor

Veltins Arena, Gelschenkirchen. Twee minuten nadat Schalke op voorsprong is gekomen, staat mijn voorbuurman op. Luid heft hij een lied aan. Het voorbeeld wordt gevolgd door mijn linkerbuurman en een fanatieke fan drie rijen voor me. Ik zit in de hoogste rij van een vak aan de lange zijde. Direct achter me staat mijn nichtje Sanne op het rolstoeldeck. Ze draagt het Schalke-shirt dat ze in december van Sinterklaas kreeg. ‘Huntelaar’ staat er achterop.

Door een weddenschap begon enkele uren geleden ons voetbalreisje naar het Ruhrgebied. In augustus volgde ik samen met Sanne de loting voor de voorronde in de Champions League. Real Madrid, AC Milan, Auxerre en Ajax rolden samen in één potje. Oef!
“Die vliegen er meteen uit!”, zei mijn nichtje, zich indekkend voor teleurstellingen.
“Nou, dat valt wel mee,” antwoordde ik met meer hoop, “ze gaan minstens acht punten halen.”
“Wedden van niet?”
Doordat de Amsterdammers verzuimden een punt te pakken in Auxerre, pikten Sanne, haar moeder (mijn zus) en haar zusje Tessa me die ochtend op voor de Bundesliga-wedstrijd tegen Eintracht Frankfurt. Toen ik het busje binnenstapte, zag ik haar glunderend zitten.
“Heb je je portemonnee bij je”, vroeg ze. Ze genoot van haar gewonnen weddenschap.
“Och, het is me veel waard om je verliefd te zien worden op Schalke 04”, antwoordde ik.

Het initiatief van mijn voorbuurman na het openingsdoelpunt krijgt massaal navolging. Na de eerste aarzelende reacties, staan nu hele vakken tegelijk op. Iedereen zingt uit volle borst. Een indrukwekkende samenzang uit 60.000 kelen. Het duurt enkele seconden, maar dan heb ik het verband tussen woord en daad door:
“STEHT AUF, WENN IHR SCHALKER SEID!” Ik draai me om en kijk in de twinkelende ogen van mijn nichtje. Terwijl de leus op de melodie van ‘Go west’ vol door de arena galmt, kijkt ze naar haar eigen rolstoel, waar ze vanaf haar geboorte door een beschadigde ruggengraat aan gekluisterd zit. Dan bewijst ze dat haar gevoel voor humor veel subtieler is dan die van alle Duitsers bij elkaar:
“Eh, nee, ik geloof niet dat Schalke en ik bij elkaar passen”, zegt ze met een gulle lach.

woensdag 16 maart 2011

Geen vredesprijs voor Ed

Natuurlijk dook Ed de Goey op in Waalwijk, waar het straatbeeld wordt bepaald door rijtjeshuizen en verkeersdrempels. Een kleine wereld waar inwoners elkaar groeten en je bij het benzinestation spaart voor gratis wijnglazen. Het past hem als een jas. De Goey zweert bij eenvoud. De grootste glamour die aan de oud-doelman kleeft, is de gelijkenis met Lange-Jan-met-de-pet uit de stripverhalen van Appie Happie. Gewoon ballen tegenhouden, zo keepte hij bij Feyenoord, Chelsea en Oranje, hoewel het schot van Branco houdbaar was.
Ed de Goey als keeperstrainer bij RKC, het levert een prachtig beeld op. Op een druilerige dag zwijgzaam dropkicks afvuren op doelman Ohad Levita. Er wordt geen woord gesproken, precies zoals vroeger met Pim Doesburg. Gewoon je werk doen. ‘Lekker schotje, Pim!’ was de grootste verbale uitspatting uit die tijd. Voor Ed geen gekkigheid. Geen spelershome na afloop, maar meteen op de fiets naar huis. Lekker, een bakje koffie op de bank.
De zorgen van de Israëlische doelman zouden de trainingssleur prettig onderbreken.
“Eh, trainer, het lukt niet zo vandaag. Een goede vriend van me is militair. Hij moet vandaag voor het eerst surveilleren op de Gazastrook.”
“Gaza?”, vraagt Ed. Hij trekt zijn neus bedenkelijk omhoog.
“Ja, er zijn weer conflicten met de Palestijnen. Waarschijnlijk loopt hij volgende week op de Westelijke Jordaanoever?”, probeert Levita nog een keer.
“Jordaan?”
Levita ziet het kansloze van zijn missie. “Sorry, trainer, de puzzel is te complex.”
Dan klaart het gezicht van De Goey op.
“Puzzel?! Gewoon met de hoekstukjes beginnen, daarna via de randjes het binnenveld invullen.”
Terwijl Levita onbegrepen terugkeert naar zijn doellijn, maakt de keeperstrainer zich op voor een nieuwe dropkick. Goed advies, denkt Ed, en morgen nog even naar de meubelboulevard. De Goey is toe aan een nieuwe bank.

donderdag 10 maart 2011

One time bonky

De dag begint met cappuccino op Plaza Nueva. Het terras op het binnenplein in het hart van Bilbao ligt in een prettige voorjaarszon. De vier zijden met klassiek gemetselde bogen, Romeinse zuilen en barokke balkonnetjes erboven, vormen het perfecte decor voor onze laatste dag in de stad. Een aantrekkelijke serveerster komt verleidelijk met een dienblad aanlopen. Mijn twee vrienden en ik staren, als een onvermijdelijk gevolg van onze hormonale huishouding, schaamteloos naar haar wiegende heupen. We lijken de drie mannen wel uit die bierreclame van enkele jaren geleden (“Sta ik ervóór?”).
“Por favor, très capuchinos,” zegt ze lachend als ze de kopjes op onze tafel zet. Vriendelijk ontbloot ze haar gebit. De glans van het pleintje wordt ineens verdreven door haar bruine voortanden. Alsof we een dood paard zien aanspoelen op een zonnig strand. Soms zet een stralende buitenkant je op het verkeerde been.
Dat het omgekeerde ook kan, merkten we de avond ervoor. Ruim op tijd arriveerden we bij ‘San Mamés’, het stadion van Athletic de Bilbao, voor de wedstrijd van de thuisclub tegen Sevilla. Ondanks de voorpret konden we een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken. Van buiten leek San Mamés een grote doos die ingepakt was met grauwe metalen schrootjes. Enigszins uit het veld geslagen zochten we de poort naar ons tribunevak. Pas toen we bovenaan de trap stonden die ons een volledig beeld op de binnenkant van het stadion gaf, stroomde de opwinding weer driftig door onze aderen. Twee ringen die als steile muren om het speelveld stonden. Onze stoelen vonden we in de zesde rij achter één van de doelen. Heerlijk, het vrij worstelen in het doelgebied bij een corner zou op tien meter afstand gaan plaatsvinden. Aan de andere kant van ons gangpad had de plaatselijke jeugd zich verzameld. Gewapend met vlaggen, toeters en zakken met zonnepitten gingen ze de wedstrijd in. Het was duidelijk dat we ons op konden maken voor een avond met veel Spaans temperament, maar het ging veel verder dan dat. Baskenland is een deel van Spanje en Frankrijk met een eigen taal en cultuur. Het streeft al eeuwen naar zelfstandigheid. De wens naar onafhankelijkheid wordt van generatie op generatie doorgegeven. Het zit de Basken en dus ook de supporters van Bilbao inmiddels in de genen. In de wedstrijd tegen Sevilla bundelde het verlangen naar rechtvaardigheid zich meedogenloos bij elke nadelige beslissing van de scheidsrechter. In de striemende fluitconcerten klonk het verzet tegen de heersende macht door. Het sloeg als zweepslagen op de ruggen van het arbitrale trio. De twee doelpunten waarmee de thuisploeg de strijd besliste werden gevierd alsof de vrijheid herwonnen was. De onafhankelijkheidstrijd van Baskenland is voelbaar in San Mamés.
De ochtend op het binnenplein krijgt een actieve wending als mijn grote vriend L. een plastic strandbal met oranje en witte vakken uit zijn zak haalt. Met een uitdagende blik in de ogen blaast hij het speelgoed op. We weten wat dat betekent. Drie tellen later staan we naast onze stoelen, druk verwikkeld in het spel ‘One time bonky’. De regels zijn helder. Elke speler heeft vijf punten, één keer raken en de bal mag maar één keer stuiteren. Door de onvoorspelbare gang van de strandbal ontstaan rare momenten en vreemde discussies.
“Ja, twee keer!”
“Nee, was een service!”
“Ja, en?”
“Opslag moet veilig.”
Drie volwassen Hollandse mannen op een zonnig terras druk in de weer met een strandbal. Jiskefet in Spanje. De vurige strijd krijgt een abrupt einde als L. in een uiterste poging de bal voor een tweede stuit te behoeden een geweldige hengst geeft. Met een grote boog schampt het projectiel hoog boven ons een muur om vervolgens op een balkonnetje te landen. We staren omhoog naar het feloranje plastic tegen het gietijzeren hek.
“Kom, het is tijd, we moeten naar het vliegveld,” zegt B. uiteindelijk.
We nemen genoegen met dit hilarische einde van een voetbalweekend in Bilbao. We keren tevreden terug naar onze vrouwen, terug naar de wedstrijden met het vijfde elftal van onze club, terug naar Studio Sport met het geneuzel van De Boer en Been. Net op het moment dat we onze rugzakken oppakken, opent de bewoonster de luiken van haar balkon. Als we onder één van de bogen het plein verlaten, pikken we nog net de verbazing in haar stem mee.
“Aitor! Una pelota de playa de color naranja en el balcón?!”

dinsdag 8 maart 2011

Carnaval in Bilbao

“Barçelona – Zaragoza? Si!”
De tengere vrouw achter de toog verzekert me dat de wedstrijd in de koffiebar wordt uitgezonden. Opgelucht keer ik met drie biertjes in de hand terug naar mijn vrienden aan het tafeltje van de koffiebar in het oude centrum van Bilbao. Mijn voeten doen zeer. We hebben net een uur door het centrum van de Noord-Spaanse stad geslenterd. Morgen aanschouwen we in het stadion Athletic de Bilbao, maar voor vanavond was een Irish pub het doel. Eerder ondernomen voetbalreizen wezen uit dat een Ierse kroeg in veel steden de beste plek is om een wedstrijd op televisie te bekijken.
Barça staat op het punt te beginnen, zodat we het moeten doen met dit koffiebarretje. Okay, het beeldscherm aan de muur is groot, maar het bijbehorende geluid is uitgeschakeld. Uit de boxen schallen oude krakers van Talk Talk en Bruce Springsteen. Daar komt bij dat ook Bilbao carnaval viert. In het café waar ik oude Basken met een zwarte alpinoschijf op het hoofd verwachtte, knauwend op brood met serrano-ham, zitten nu een kip, een monnik, twee sumoworstelaars en een man met een mes in zijn hoofd. De vrouw tegenover ons springt het meest in het oog. Ze is verkleed als het piratenmeisje uit Pirates of the Carribean. Maar het pakje kan haar mollige vormen niet verhullen. Ongehoorzaam puilt haar lichaam er links en rechts uit. Aanmonsteren bij het schip van kapitein Jack Sparrow lijkt voor haar een kansloze missie.
Mannen hebben weinig nodig. Een paar vrienden, een tafeltje met enkele biertjes en een televisiescherm zonder geluid waar de eerste plaatjes uit Camp Nou op binnen rollen. De vlinders tintelen onhoudbaar door onze buiken. Het mooie stadion geeft het juiste decor, uiteindelijk gaat het ons natuurlijk om de voorstelling op het veld. De vonken vanaf het middenveld die het licht van Messi ontsteken. Even lijkt het erop alsof wij ons als enigen focussen op het combinatiespel, maar na de derde aanvalsgolf op het Zaragoza-doel voel ik een hand op mijn arm. Ik draai me om en kijk in een doorleefd gezicht. Een oude Bask, klein en gedrongen. Hij wijst naar het scherm en gooit er een heel betoog uit over de voorzet van Messi. We begrijpen niks van zijn verhaal, maar vinden het wel vermakelijk. We lachen beleefd terug en mompelen iets als ‘non comprende’, het deert de oude man niet. Met bewonderende handgebaren becommentarieert hij voor ons het spel van de Spaanse kampioen. ‘Si’ is het enige woord dat we thuis kunnen brengen. Door het éénrichtingsvoetbal wordt de situatie steeds herhaald: de Barcelona-aanvallen golven op het doel van Real Zaragoza en de oude Spanjool vertelt ons wat hij ervan vond. Zijn bovengebit zit een beetje los. De tanden dansen mee op zijn onverstaanbare woordenstroom die telkens eindigt met een krachtig ‘Si!’. Het vrolijke optreden van de oude baas die schouderophalend de taalbarrière neemt, werkt aanstekelijk. We gaan geheel mee in de wonderlijke conversatie met onze grijze vriend. Terwijl op het scherm doelman Toni de Barcelona-schoten verijdelt, houden wij een hilarisch geprek waar zowel het Hollandse als het Baskische kamp geen touw aan vast kan knopen.
“Barcelona heeft een mooi stadion!”, vertellen we in het Nederlands.
“Si!”, antwoordt de bejaarde Spanjaard na een lange klankenbrei.
“Nederland had de WK-finale anders moeten spelen, maar de Spanjaarden hebben terecht gewonnen.”
“Si!”
“Afellay is een goede aankoop, een heerlijke pingeldoos. Daar gaan ze nog veel plezier aan beleven.”
“Si!”
“Alberto Contador is een leugenaar, paëlla is smerig voedsel en een siësta houden is een teken van luiheid.”
“Si!”
Welk onderwerp we ook aansnijden, de oude Bask beantwoordt alle voorzetten vrolijk met een ratelende woordenstroom die zijn tanden net binnenboord houden. Hij maakt ons duidelijk dat hij Daniël heet. We vormen met zijn vieren een vreemde enclave in het cafeetje. Een zee van verklede Basken met daartussen het kwartet voetballiefhebbers dat de Spaans-Hollandse betrekkingen nog eens aanhaalt. We bieden onze nieuwe vriend een biertje aan, maar zijn woordenstroom eindigt deze keer met het wijzen op zijn trouwring. Hij bedankt beleefd. Blijkbaar heeft ons verzoek ook zijn plichtsbesef geactiveerd, want na enkele minuten wijst hij opnieuw op de ring aan zijn vinger en verlaat hij de kroeg. We nemen omstandig afscheid en hervatten het staren naar het beeldscherm, waar de Blaugranas door Keita inmiddels afstand hebben genomen. Regelmatig schieten we in de lach door de herinnering aan Daniël.
Ver na afloop van de wedstrijd, als duidelijk wordt dat in Bilbao de carnavalstorm al voor middernacht gaat liggen, duikt de oude Bask ineens weer op voor de raam van het cafeetje. De huwelijkse plichten werden blijkbaar alsnog verdrongen door de gezelligheid van de oude wijk. Enthousiast zwaait hij naar binnen. Flarden van onze opmerkelijke dialoog moeten zich toch in zijn hoofd hebben genesteld. Als er nog stadgenoten zijn die de nieuwe samenstelling van de selectie in Camp Nou niet helemaal hebben meegekregen, worden ze door Daniël op hun wenken bediend. Met een luide schreeuw wordt de nieuwe middenvelder van Barça in de verlaten straten van Bilbao geïntroduceerd:
“AFELLAY! PINGELDOES! SI!”

vrijdag 4 maart 2011

Paardenkus

Wat zou een voetbalkantine zijn zonder snackloket? Kijk, dat dartbod in de hoek mag van mij meteen verwijderd worden. Nog nooit een pijltje op gegooid. Het sponsorbord met de ‘club van vijftig’ maakt op mij ook weinig indruk en die prijzenkast met de in 1965 gewonnen beker op het Bisschop Bekkers-toernooi loop ik al jaren achteloos voorbij. Maar op het moment dat ik na de wedstrijd met natte haren de kleedkamer verlaat, loop ik als een paard dat de stal ruikt naar het kraampje waar het vet op temperatuur is. De maag moet gevuld. En ik ben niet de enige. De snackhoek in de voetbalkantine is een hangplek. Een ontmoetingsplaats voor amateurvoetballers na een gespeelde wedstrijd. Een uitlaatklep voor trots, opluchting en diepe ontgoocheling. Hier ontstaan prachtige gesprekken. Het moet voor buitenstaanders als geheimtaal klinken, dat voetbaljargon met korte zinnen in rare codes. Maar het vraag-antwoord-gesprek tussen de vlagger van het zevende en de spelmaker van het zesde klinkt bij mij als muziek in de oren:
“En?”
“Eén gelijk.”
“Wat?!”
“Ja, erin gefloten.”
“Waar?”
“De Bocht. Uit.”
“Oh, tuurlijk.”
“Broodje kroket, Lia. Met mayo.”
Het sissende geluid van de kroket die met een salto het vet induikt zet een punt achter deze prachtige dialoog. Pure poëzie. En gewoon ertussen gaan staan is voldoende. Als je op zondagochtend ooit op een veld hebt gestaan op zoek naar voetbalglorie, kun je meedoen. De woorden stromen vanzelf uit de mond.
Enkele minuten later hang je met je broodje voor het tweede onmisbare item in de voetbalkantine: het beeldscherm. Je pikt nog net het laatste staartje mee van Eredivisie Live. Grote klodders curry verdwijnen in je maag, terwijl Dszudszak scoort uit een vrije trap of een furieuze Michel Preud’homme in een paar seconden zijn waardigheid verliest. Maar hoe mooi de beelden op het scherm ook zijn en hoe enthousiast jouw ploeggenoot je ook bijpraat over de avonturen op kantoor, de snackhoek blijft als een magneet trekken. Voor het tweede broodje stap je naar het snackloket. Je valt middenin een gesprek:
“Was je niet fit?”
“Nee, paardenkus op mijn dij.”
“Tegen Reusel zeker?”
“Nee, eigen speler.”
“John?”
“Nee, Slinger.”
“Slinger?!”
“Ja, hij kneep te laat.”
Prachtige pareltjes. Niemand kijkt er vreemd van op of wijst naar zijn voorhoofd. Het warme bad van voetballers in hun eigen leefomgeving. Doe mij nog maar een worstenbroodje, Lia. Uren zou ik ermee kunnen vullen, in de kantine pendelen van Eredivisie Live naar de snackhoek.
Thuis zeggen ze dat ik te dik word.

dinsdag 1 maart 2011

Franse mosterd

Er gaan dagen voorbij dat ik niet aan hem denk. Soms hele weken. Maar uiteindelijk dringt de herinnering altijd in mijn hoofd. Op vakantie, onder een strakblauwe hemel aan het strand, als de diepgebruinde man op de handdoek naast ons met gespierde arm een strandbal terugslaat naar een spelend kind. Of in de dierentuin als tijdens de roofvogelshow een arend machtig door het luchtruim zweeft. Op die momenten denk ik met weemoed aan hem terug.
Onaangekondigd, als een zwerfhond die je met zijn droeve blik meteen inpalmt, kwam hij in 2005 ineens in mijn leven. Geboeid zat ik aan de beeldbuis. Een atletische attractie was het. Hoe hij met die prachtige benen, gebronst op een Caribisch strand, zijn ploeggenoten inspeelde was sensationeel.
Toegegeven, er ging wel eens wat mis. Dan trapte hij over een terugspeelbal of werd een scherpe pass van hem door de vijandelijke spits onderschept. Maar de momenten dat hij door het doelgebied vloog of met onwaarschijnlijke reflexen de schoten van Farfan en Arveladze uit het doel haalde, waren ongeëvenaard.
Nog meer raakte ik geïmponerend door zijn persoonlijkheid. Hoe hij tegenslagen verwerkte. Na losgelaten ballen die de gelijkmaker van de tegenpartij inleidde, stond hij fier overeind voor zijn doel. Als een Romeinse keizer die zijn rijk ziet instorten, maar van geen wijken wil weten, liet hij de hoon en de golven van afkeer over hem heen komen. Hoe afgeladen vol het stadion ook was, op die momenten was zijn eenzaamheid tot in de bovenste ring te voelen. Mijn verontwaardiging was groot toen zijn foutjes er steeds meer werden uitgelicht. Alsof er een patroon in zijn optredens zou zitten. Het werd ronduit vervelend toen zijn achternaam synoniem werd voor een hilarische blunder.
Murw gebeukt door deze valse benadering en nadat zijn eigen fans hem opgelucht uitzwaaiden, keerde hij met een kras op de ziel terug naar Frankrijk. Het doet me pijn dat zijn opvallende spel nu is voorbehouden aan een handjevol toeschouwers bij Troyes AC en Reims.
Met niemand kan ik erover praten. Vrienden kijken me eerst meewarig aan en barsten dan in lachen uit, alsof ik een goede grap heb verteld. Ik laat het maar zo en sleep mezelf krampachtig door het ritme van de dag. Opstaan, naar het werk, boodschappen doen, het eten klaar maken. Ook van het thuisfront krijg ik weinig steun. Gisterenavond, in de keuken, was ik druk in de weer. Bloemkool met mosterd moest het worden. ‘Moutarde de Dijon’ stond er op het potje. De mid-Franse stad waar hij nu voetbalt. Afgeleid door de vraag hoe het hem daar nu vergaat op de reservebank, maakte ik het bloemkoolpapje van pannenkoekenmeel in plaats van bloem. “Bèh, vies!”, vonden de kinderen. De blunder werd me hard aangerekend door mijn vriendin:
“Laat je het weer in het honderd lopen?”, zei ze vilein. Ze wachtte een paar seconden als een cabaretière die precies weet wanneer de clou erin mag.
“Een Grandelletje?”, schaterde ze er toen achteraan. De hele avond heb ik haar stilgezwegen. Dat zal haar leren. In ons huis besmeurt niemand straffeloos Franck Grandel, de Superman uit Guadeloupe, die onhandig door Nederlandse strafschopgebieden zweefde.