zondag 26 september 2010

Panini

“Ja, ik heb Sam Brox!”
Onze oudste zoon springt een gat in de lucht als zijn vriendje uit de wikkel rolt. Meteen rent hij naar zijn verzamelmap om een ereplaatsje te zoeken. Zijn moeder is net binnen gekomen met de wekelijkse boodschappen. Het zakje met de voetbalplaatjes van Bladella werd haar meteen ontnomen. Deze opwinding duurt al een tijdje en levert prachtige momenten op. Op het schoolplein rende onze zoon naar zijn klasgenootje Chris.
“Kijk eens wat ik heb!”, schreeuwde hij, terwijl Chris naar zichzelf keek op het voetbalplaatje.
Het was genoeg om van de schooldag van Chris van Heukelom een feest te maken.
Het honderdjarig bestaan van Bladella maakt veel los in het dorp, de voetbalplaatjes bij Albert Heijn zijn een gouden greep. De strijd om de Bladella-familie compleet te hebben is in alle hevigheid losgebarsten. In mijn hoofd herleven de tijden van Panini. Ik herinner me goed de foto’s van voetbalsterren die ik in de jaren zeventig spaarde. Helden uit de eredivisie van toen pronkten in mijn album. Frits Flinkevleugel van FC Amsterdam, Stef Walbeek van Sparta, Pronk van Ajax. Al lang vergeten spelers. Urenlang zat ik op de bank, met de Panini-map op mijn knie. Hongerig staren naar al die voetballers die in prachtige shirts speelden en op zondagen werden toegejuicht in volle stadions. Absolute helden waren het. Nog voel ik de plotselinge paniek toen ineens Co Stout van Telstar verdwenen was. Dagenlang gezocht. Ik vond hem uiteindelijk op de slaapkamer van mijn zus. “Knappe vent,” zei ze achteloos. Het was genoeg om haar een week boos te negeren.
Het jubileum van Bladella geeft alle jongens in het dorp voetbalroem. Pure rijkdom. De wetenschap dat ook zij verstopt zitten in de Albert Heijn-zakjes plaatst hen voor even op hetzelfde podium als de voetbalsterren op de posters boven hun bed. De voetbalglorie schittert in hun ogen. Gelukkig mag ik in deze drukte meeliften. Op een zeer bescheiden plek weliswaar, maar achterin de Bladella-map staat de elftalfoto van het vijfde.
“Kijk, hier is pappa!”, hoor ik regelmatig vanaf de bank als er weer door het album gebladerd wordt. Door hun trots voel ik een beetje hoe Co Stout, de oude held van Telstar, zich toentertijd gevoeld moet hebben. Ergens onderweg is het Panini-album verdwenen. Geen idee waar het gebleven is. Doodzonde, graag zou ik nog een keer door die vergeelde bladzijden willen bladeren. Een lange gallerij van vergane glorie. De Bladella-map gaat een betere toekomst tegemoet. Het heeft meteen een prachtig plekje in de kast gekregen.
Gisteren stond de buurjongen aan de deurbel. Hij had dubbele kaartjes in zijn hand en kwam kijken of er wat te ruilen viel. Opnieuw grote consternatie, want neefje Sem Diepens kon aan de collectie toegevoegd worden.
Vanavond gaan we naar oma. Neef Sem zal daar ook zijn. Nu al kijk ik uit naar het moment dat onze oudste hem met enkele woorden een gelukzalige gevoel gaat geven. Alsof hij in een vol stadion de bal om de graaiende handen van de doelman in de bovenhoek krult. Drie kleine woorden waarmee de voetbaltrots in zijn ogen zal oplichten:
“Ik heb jou!”
Vreugde zit verstopt in kleine dingen. Voor een zak aardappelen, een pond gehakt, een bloemkool en een pak yoghurt koop je bij de Albert Heijn voor een tientje een gezonde maaltijd. In het jubileumjaar van Bladella haal je er ook onbetaalbaar voetbalgeluk mee in huis.

zaterdag 25 september 2010

Stille nachten

Het gemak
waarmee
hij op het veld
scoort
en het spel verlegt

botst

met het gewicht
van een vriend
die thuis
strijdt
en voor een toekomst vecht

De dagen van Theo worden steeds Moeliker

dinsdag 21 september 2010

Mooie nachten in Fez

Fred Rutten slist. Zijn mond maakt een rare bocht bij de productie van een s-klank. Als hij voor het bord van Eredivisie Live praat over scherpe spitsen en het vastzetten van de tegenstander, wordt er besmuikt gelachen. De eerste indruk blijft hangen. Och got, die gekke Fred met zijn PSV. Niemand ziet de gedreven vakman die, gevormd door Guus Hiddink, de club uit Eindhoven naar een hoger plan stuwt. PSV wordt dit seizoen, voor het gekakel van de kemphanen FC Twente en Ajax, kampioen van Nederland.
Nigel de Jong is een gemene schopper, een recidivist. In zijn verbeten jacht op de bal schaadt hij zowel de gezondheid van zijn directe tegenstander als zijn eigen team door driest opgelopen rode kaarten. Wie kijkt er ’s avonds stiekem door de gordijnen bij huize De Jong? Wie ziet de liefhebbende vader, die geduldig afdaalt naar de leefwereld van zijn kinderen? Liefdevol fröbelen met vouwkarton en crêpepapier.
Wie is er op de hoogte van Theo Janssens passie voor Engelse poëzie? Op zijn linkerschouderblad staat tussen een tribal en een drakenkop een sonnet van W.H. Auden. In bed leest hij William Blake. Soms plengt hij een traan. Janssen is een bierdrinkend leeghoofd, zo is het algemene beeld, terwijl hij blootshoofds Blakes lange gedichten zou kunnen citeren.
Het is handig om mensen in hokjes te stoppen. Clarence Seedorf is een betweter en Dick Advocaat doet alles voor geld. We oordelen in een oogwenk, gebaseerd op de eerste indruk en zappen weer door naar een nieuwe impuls. Vooringenomen meningen zijn overal te zien. Balkenende heeft een scheiding in het haar, dus is hij saai. Een Duitser heeft geen humor. Renault is een Frans merk, dus die auto’s roesten snel. Jan Smit komt uit Volendam, hij eet natuurlijk elke dag paling en een bezoeker van een moskee belijdt de Islam, dus bidt hij vijf keer per dag tot Allah.
Mounir El Hamdaoui behoort tot die laatst genoemde groep. Hij is moslim en staat bekend als het Rotterdamse straatschoffie dat vroeger met Robin van Persie en Saïd Boutahar dagenlang op pleintjes voetbalde. Ze kenden de steegjes van Crooswijk en Kralingen als hun broekzak. Daar leerden ze de wetten van de straat. Dat is het beeld van Mounir. Onlangs kwam er een nieuw oordeel bij. Na de moeizame onderhandelingen met Ajax, kreeg hij het etiket moeilijke jongen en geldwolf. Zelfs zijn schoenenwinkel in Rotterdam werd erbij gehaald. Ajax, door grote geldtekorten gedwongen om zéér zuinig te werk te gaan, bleef bij het uitdelen van het vonnis keurig buiten schot. El Hamdaoui kreeg de zwarte piet.
Wie kijkt er verder?
De nieuwe spits van Ajax is een keurig opgevoede jongen. Hij draagt al jong de verantwoordelijkheid over het welzijn van zijn familie. Hij streeft naar rechtvaardigheid en is gevoelig voor zijn afkomst. Diep in hem schuilt een jonge schaapherder uit de omgeving van Fez. Ver verborgen voor te opdringerige fans en loerende journalisten huist het geluk van een Marokkaanse jongen die overdag met de kudde de ruige natuur van de heuvels rondom de stad intrekt. Na het eten voetballen op een zandveldje met een zelfgemaakte bal van lappen en touw. Op blote voeten schaven aan de balaanname buitenkant voet en het afronden van de voorzet. Scoren via de rechtop in het zand gestoken tak. En als de nacht is ingedaald, schuift hij aan bij de rest van het dorp. Onder de blote sterrenhemel luistert hij geboeid naar de verhalen van wijze mannen. Grote avonturen over hun reis naar het verre Europa toen ze Gibraltar overstaken.
Mounir El Hamdaoui is een trotse voetballer. In de Arena speelt hij het liefst een avondwedstrijd, met het schuifdak open. Tijdens het opwarmen sluit hij zich af. De spits zakt weg in een diepe concentratie. De wedstrijd begint. Als hij dan de pass van Suarez met fluweel doodmaakt, buitenkant voet, en prachtig verlengt in de verre hoek over de uitgelopen keeper, loopt hij juichend weg, wast zijn gezicht en kijkt omhoog. Iedereen denkt het te weten: hij dankt Allah voor zoveel voorspoed. Maar El Hamdaoui zoekt de donkere nacht. Het is dezelfde flonkerende sterrenhemel van de jonge schaapherder in Fez. Vele jongetjes zullen daar ooit ademloos aanschuiven, benieuwd naar de avonturen van de voetballer die naar het verre Europa trok.
Achter El Hamdaoui loopt de keeper gebogen naar het net. Het hele team bespringt in bewondering de doelpuntenmaker. In het stadion wordt de naam van de doelpuntenmaker gemeld. Langzaam loopt hij weer terug naar eigen helft.
Mounir heeft weer een verhaal te vertellen.

zaterdag 18 september 2010

Droomstart

Al dagen op zoek naar het telefoonnummer van Dick van Toorn, de wonderdokter die deze zomer Arjen Robben in een ommezien klaarstoomde voor het WK in Zuid-Afrika. Het zweet staat nu al op mijn voorhoofd bij de gedachten aan die Rotterdamse martelkamer, maar mijn nood is hoog. Al die zelf ontworpen werktuigen met leren riemen en zware gewichten, ik heb ze op dit moment keihard nodig om op een ongekende manier mijn grenzen te verleggen. Met liefde zou ik me overgeven aan die oude man, die beul die rustig aan zijn potloodpunt likt en een sudoku oplost, terwijl ik in zijn folterkelder de diepste spelonken van de fysieke mogelijkheden verken.
Het begon met de eerste thuiswedstrijd van het vijfde tegen DBS 3.
Een gestaag neervallende regen bedierf de voorpret van de start van de competitie. Mooiweervoetballer als ik ben, arriveerde ik met een licht ontstemd gevoel op het sportpark. Gelukkig werd mijn humeur in het kleedlokaal een beetje rechtgetrokken door mijn teamgenoten, Harold voorop. Zijn voetbaltas was wonder boven wonder gevonden achter de bouwmaterialen in de garage, maar de basisopstelling zou hij opnieuw niet gaan halen. Paars gips om zijn rechterhand.
“Tja, gisteren op een rodeostier gezeten en ik wilde per se winnen. Dat is ook gelukt, maar toen ik eraf zwiepte stond mijn vinger in een vreemde hoek. Vier weken gips!”
De vijver met zijn wonderlijke avonturen is nog lang niet opgedroogd. Al in ’98 liet hij bodywarmers drukken met de opdruk ‘Bladella kampioen’ en als Harold maar een deel van de vasthoudendheid waarmee hij zich vastklampte aan de mechanische stier bij ons op het veld had laten zien, waren die jasjes al lang gebruikt geweest.
We kleedden ons rustig om en stelden de gang naar de vochtige warming up zo lang mogelijk uit. Het was de achteloze opmerking van Robbie die ons alsnog naar buiten dreef.
“Het ruikt hier naar kibbeling,” zei ie. Codetaal om de geurterreur van Marc aan te kondigen. Alarmfase drie. Alle teamgenoten verkozen de natte miezer van het intrapveld boven de bruine walmen die onze voorstopper in de kleedkamer verspreidde.
Tijdens de opwarming ging het opeens mis. Ineens schoot er een stekende pijn in mijn linkerkuit. Ai. Ik had het snel door: de competitiestart ging ik niet halen.
Fris gewassen zag ik aan de zijlijn de meest opmerkelijke seizoensopening van het vijfde in de laatste vijftien jaar. Daar waar we normaal altijd beginnen als logge dieselmotoren met kinkhoest en pas na de winterstop een beetje op stoom komen en de opgedane achterstand goedmaken, zag ik mijn team ineens als een Zwitsers uurwerk over het veld razen. Alle radertjes grepen naadloos in elkaar, de bal deed het werk. Prachtig aanvallen golfden op het doel van DBS 3. We legden ze achteloos op de pijnbank en stuurden ze met 4-0 huiswaarts. Daarmee kwamen ze nog genadig weg.
Als zelfs Arjan vanaf eigen helft, achtervolgt door twee hijgende bloedhonden, oprukt naar het vijandelijke doel en glansrijk weet te scoren, is de euforie die later in de kleedkamer hing volledig te begrijpen. De vraag ‘waar de bodywarmers ook al weer staan’, is al gesteld. Alle energie, alle inzet die we de laatste vijftien seizoenen in ons elftal staken, lijkt zich te gaan bundelen: een gouden jaargang breekt aan.
Kijk, dáár moet ik bij zijn.
Inmiddels heb ik contact gehad met de praktijk van Dick van Toorn. Een telefoniste vroeg naar mijn transferwaarde. Toen zij hoorde dat het hier om de opkomende glorie van Bladella 5 ging, gooide ze meteen de haak erop.
“We beginnen niet aan spelers onder de tien miljoen of minder dan dertig interlands,” zei ze nog.
Mijn kuit schreeuwt intussen nog steeds om behandeling. In mijn wanhoop overweeg ik een intensieve behandeling met placenta. Schijnt verrassende resultaten op te leveren. Kent iemand een pas bevallen vrouw? Biedt de afvalcontainer bij de dichtstbijzijnde kraamafdeling uitkomst? De klok naar de volgende wedstrijd tikt onverbiddelijk door.

woensdag 15 september 2010

Epi-centrum

Op zijn hemelse post
zag clubheld Drost
dat Twente in het gouden jaar
het middelpunt
van Europa vormde:

het stormde
op het doel van Julio Cesár.

Een aardschok in de Veste
toen Theo Janssen
de bovenhoek vulde
je zag
dat de snor van Epi
trots
naar boven krulde

dinsdag 14 september 2010

De rol van de nar

Grote rookpluimen cirkelen in de kleine ruimte boven zijn hoofd. Met de ‘Story’ op zijn schoot leest de man een reportage over een voetballer en zijn bekende geliefde. Opnieuw zet hij de sigaar aan zijn lippen en inhaleert diep. Voordat hij de rook uitblaast, kantelt hij zijn hoofd richting het plafond. Als een schoorsteen blaast hij de rook uit. De man geniet. Geen rare snoeshanen in de buurt die klagen dat het stinkt of nog erger, dat het niet gezond zou zijn. Hij vervloekt ze, de moraalridders die rokers bijna als criminelen verketteren. Maar hier, op eigen grond, kan hij rustig zijn gang gaan.
Plots wordt de rust verstoord. Scherpe tonen van ‘Für Elise’ mengen zich met de blauwe mist. Zijn mobiel. De man reageert als door een wesp gestoken. Gehaast grijpt hij naar de broek aan zijn enkels. De sigaar plaatst hij tussen de lippen om met beide handen de zoektocht uit te voeren. De geur van de Havanna kruipt via zijn snor in zijn neus.
“Met Johan”, zegt hij als de telefoon en het juiste knopje gevonden is. De sigaar gaat weer terug naar de vertrouwde hand.
“Hallo Johan, hier met René, moet je luisteren, joh. Ik sprak net Wilfred. Hij vertelde me dat we vanavond die vent uit Georgië aan tafel hebben.”
“Wie?”
“Die Zjordania! Van Vitesse! Uit Georgië! Shota vertelde me ooit dat ze daar geweldige blauwvis hebben. Ik zal die Zjordania eens vragen een pondje mee te nemen. Zal ie leuk vinden, Arveladze, met zijn rare fratsen. Dat rijmt, Johan, hoor je dat, hee?”
“Ja, ik hoor het, René.”
“Wat ben je aan het doen, Johan? Je klinkt zo hol, joh. Sta je in de lift of zo?”
“Ja, zoiets”, Johan neemt weer een trek van zijn sigaar.
“Nee, maar Wilfred vroeg of we ons een beetje wilden voorbereiden voor vanavond. Of jij een leuke vraag wist.”
Johan blaast weer een lange pluim uit.
“Nou, ik zou wel willen weten wat zo’n cowboy uit een bananenrepubliek bij Vitesse komt doen.”
“Da’s een goeie, Johan, hee, bananenrepubliek! Daar zal ie niet blij mee wezen! Die Lucky Luke blijkt gewapend over straat te gaan. Pas maar op! Moet ik Vincent van security vast bellen?”
Johan hoort de bekende hinnikende lach van zijn collega.
“Nou, als het een vent is, kan hij wel tegen een stootje”, antwoordt Johan.
“Nou Johan, ik hoop dat hij zijn Vitesse-das draagt. Dan vraag ik of ik die mag hebben. Als collectors item. Naast die chauffeursstoel uit de Hummer van Sneijder wordt het al een aardige verzameling. Gaan we veilen voor een goed doel, hee, wat denk je, Johan!?”
Tot Johans ongenoegen ziet hij dat er een leeg rolletje aan de houder hangt. Ook de staander in het hoekje heeft geen rollen voorradig. Vervelend! Onhandig opent Johan de deur van het toilet.
“Schat! Waar ben je, ik heb hulp nodig!”
“Hier lieverd!” Vijf meter verderop in de gang staat René van der Gijp. In zijn ene hand houdt hij een gsm aan zijn oor, in de andere toont hij een wc-rol.
“Je vrouw zei al dat je dit wel eens nodig kon hebben!” Weer die hinnikende lach.
Johan sluit snel de deur, in een vergeefse poging te ontkomen aan de lol van zijn collega.
“Hee, Johan, het is net als in de studio, je hebt me weer hard nodig, vind je niet?!”
René loopt naar het toilet, steekt zijn arm om de deur en overhandigt de wc-rol. De deur sluit weer, gevolgd door het geluid van de nodige handelingen.
“Johan! Weet je welke club Zjordania aanvankelijk wilde kopen?”, vraagt Van der Gijp na een korte stilte.
“Nee René, ik heb geen idee.”
“Rode Ster uit Belgrado!” De lach van René van der Gijp galmt weer door de hal.
Achter de deur fatsoeneert Johan zijn kleren, trekt nog een keer aan zijn sigaar en spoelt tenslotte zijn ballast door. Het belooft weer een memorabele avond te worden.

zaterdag 11 september 2010

Oude glorie

Het was de avond van Nederland-Finland. Zoals vaker die week ging de deurbel toen onze jongens net aan het toetje zaten. Ze renden naar de voordeur, want aan de andere kant stonden waarschijnlijk de buurtjongens. Voor verstoppertje of springen op de trampoline. De deur ging open, drie vragende gezichten, eentje klemde een bal onder zijn arm.
“Gaan jullie mee voetballen op het veldje?”
Onze zonen begonnen te juichen alsof het partijtje al gewonnen was. Omdat ik het zelf een welkome afwisseling vond (een half uur daarvoor speelden we nog ‘kasteeltje’ met prinsessenjurken), stond ik drie minuten later ook op het veldje.
Drie tegen drie. Wij waren ‘Brazilië’ en we speelden met Kaka, Kuijt en Robben. We moesten het opnemen tegen Nederland. Een zware loting, doordat ze met Van Persie, Ronaldo en Jeroen Schilders aantraden.
Via je kinderen herbeleef je je eigen jeugd. Ergens in de buurt van de puberteit verstomt de kreet ‘drie corners pienantie’ en gaat de energie naar meisjes en de strijd tegen jeugdpuistjes. Maar de echo van jongensgeluk meldt zich weer met volle kracht als je met je eigen zonen staat te voetballen. Ik stortte me met totale overgave op de wedstrijd met de jeugdige kids.
De regels van het spel waren in de tussenliggende jaren wel veranderd, overigens. The leader of the pack, een 7-jarig talentje, strooide kwistig met ‘geel’ voor een licht duwtje of het afpakken van de bal. Een glijpartij van een tegenstander kon zomaar een penalty opleveren, die dan ook nog op de eigen doelman geschoten mocht worden en ingooien mocht zomaar vanaf de middenstip.
Het was even wennen, even kijken hoe hier de vork in de steel zat. Toen ik door had dat eigen doelpunten ook gerust bij het totaal van jouw team geteld mochten worden, was ik geheel op de hoogte en ontspon zich een adembenemende strijd.
Maar toch ook confronterend. Gewend als je was aan de tomeloze energie die je vroeger in de partijtjes kon leveren, schrok ik van de snelheid waarmee de okselvlekken zich op mijn T-shirt meldden. Ook de hoop dat ik, na een balverovering, dóór zou kunnen stomen naar het andere doel, bleek ijdel. In een oogwenk werd ik telkens ingehaald door een dekselse bengel die me als een hinderlijke mug weer voor de voeten liep.
Nee, het werd een verbeten strijd, daar op het veldje, tussen Nederland en de Brazilianen. Wij, de warmbloedige Zuid-Amerikanen, leken de zege te gaan pakken, maar om onverklaarbare redenen maakte Kuijt (onze oudste!) ineens drie koprollen in het gras, zodat Ronaldo voor Nederland de gelijkmaker kon binnenlopen.
Penalty’s moesten de beslissing brengen in deze slijtageslag. Toen Van Persie op de paal schoot, juichte ik voor de overwinning, maar ik werd ingehaald door een nieuwe regel: ‘op-de-paal-mag-opnieuw’, dat ik dat niet snapte!
Zo ging de zege toch nog naar het zielsgelukkige Nederland en droop ik bezweet af naar huis met onze jongens in de wetenschap dat deze interland de volgende dag zijn tol zou gaan eisen. Stramme enkels, knieën en spierpijn, maar voor het geboden geluk mochten offers gebracht worden.
Dat ik niet alleen sta in die zelfkastijding, zag ik toen ik op de bank plofte die avond voor de wedstrijd van het echte Nederland tegen Finland. Hoewel Oranje furieus begon en met toegeknepen billen de partij wist te winnen, bleef ik hangen bij het mooiste beeld van de avond. Nog voor de wedstrijd begon, ving de camera Jari Litmanen in de catacomben van de Kuip. Met die schitterende herkenbare loop, licht gebogen alsof er een zak aardappelen op zijn schouders ligt en de karakteristieke stand van de benen liep hij door de gang naar de trap voor het veld. ‘Suomi’ stond er achterop zijn felblauwe Finland-trainingspak.
Prachtig beeld.
Litmanen, zó vaak geblesseerd, maar altijd overwon hij het lichamelijke ongemak. De stoïcijnse Fin, al jaren verwijderd van zijn gloriedagen bij Ajax en Barcelona, kan niet zonder het geluk van het spel. Die Litmanen, glimlachte als 39-jarige vriendelijk in de camera en ging rustig op weg naar weer een wedstrijd, nu tegen Nederland. Geen zorgen voor de pijn van morgen. Thuis op de bank, terwijl bij mij de eerste strammigheid opkwam van een te enthousiast partijtje met buurtkinderen, begreep ik precies waarom Litmanen vér na zijn fysieke top weer de gang naar het speelveld maakte. De liefde voor het spel is ook bij hem een heilig vuur dat zich erg moeizaam laat doven.

donderdag 9 september 2010

Weer een polletje

Het was in de Kuip tijdens het seizoen ’87-’88 dat de loopbaan van doelman Hans van Breukelen in een neerwaartse spiraal kwam. Een polletje op de zestienmeterlijn zorgde voor hoon en een plek op de reservebank bij Oranje achter Joop Hiele. De ‘Breuk’, die zichzelf met ongekend fanatisme omhoog had geknokt, raakte in zak en as, maar overwon de dip. Slechts een half jaar later stopte hij de beslissende strafschop voor PSV in de Europa Cupfinale tegen Benfica en weer een paar weken later won hij met Oranje het EK van 1988.
Door zijn niet aflatende gedrevenheid én de adviezen van haptonoom Ted Troost hervond hij de weg naar succes.
Die gedrevenheid kenmerkt Van Breukelen nog steeds. Vorige week startte het werkjaar op mijn school en de directie liet dit begin ludiek plaatsvinden: Hans van Breukelen werd uitgenodigd om een lezing te verzorgen. Met hetzelfde fanatisme waarmee hij ooit de Europese top bereikte, baande de ex-doelman zich een weg over het podium en door de zaal. Bevlogen legde de Utrechter verbanden tussen presteren in de voetbalsport en het werken in het onderwijs. Hans stuiterde, schreeuwde, fluisterde, rende, sprong en ontroerde. Hij had mijn aandacht de volle 75 minuten.
Van Breukelen had zich het vak van spreker geheel eigen gemaakt. De moraal van zijn betoog werd snel duidelijk: werk met passie en vorm samen een team, dan kom je tot grote resultaten. De anekdotes (Van Basten, Hiddink), de muziek (“You’re simply the best”), de interactie met het publiek en de opmerkelijke filmpjes (de Engelse talentenjacht met Paul Potts: volg je droom!); alles werd ingezet om de boodschap over te brengen.
De lezing eindigde met een mooie metafoor. Hans pakte een officiële Champions League-bal. Het patroon op het leer, onderling verbonden sterren, symboliseerde volgens de spreker verbondenheid en samenwerking. Vervolgens moest de bal nog op de juiste spanning. Net als toentertijd in de Kuip stuiterde Van Breukelen de bal, nu om zijn verhaal tot volle bloei te laten komen. In onze aula ontbreken polletjes; de bal kaatste keurig terug en hoon bleef achterwege. Integendeel, nadat hij de bal met een ferme boog aan een toehoorder schonk, nam Van Breukelen een warm applaus in ontvangst.
Toch dacht ik nog tijdens deze dankbetuiging van het publiek terug aan het gedeelte van de lezing die gewijd werd aan René van der Gijp. De oud-ploeggenoot van PSV en zelfverklaard flierefluiter werd door Van Breukelen gretig gebruikt om de les over teambelang kracht bij te zetten. In de wereld van De Breuk heerst totale overgave, betrokkenheid en discipline. Daar is geen plaats voor een andere benadering. De zienswijze van een ontspannen buitenspeler die de gewoonte heeft het belang van een gewonnen wedstrijd te relativeren is hetzelfde als vloeken in de kerk, volgens de oud-doelman.
René van der Gijp verliet PSV, vulde zijn zakken in Zwitserland en liet zijn loopbaan versloffen. Maar op dit moment is diezelfde Van der Gijp een populaire voetbalanalist. Hij heeft een verrassende kijk op de sport en zorgt voor relativerende opmerkingen. Een geluid dat de overspannen voetbalindustrie goed kan gebruiken. Ook maakt hij dezelfde schnabbeltour als spreker door Nederland. Waarschijnlijk voor een hogere gage dan Van Breukelen en, gezegend met een fraai gevoel voor humor, met een ovatie als afsluiting. Ook voor nonchalante individualisten is er een weg omhoog.
Naast het pleidooi voor een goede teamspirit vertelde Van Breukelen daarmee, zonder het zelf te benoemen, dat je op verschillende manieren succes kunt hebben. De voordracht van vijf kwartier boeide tot de laatste minuut; het schooljaar begon bruisend, maar nadat de kruitdampen waren opgetrokken lagen de resten zichtbaar op het podium. Ingetrapte open deuren en een opgepoetst oud-Hollands spreekwoord: er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden.

maandag 6 september 2010

Ruud de jongen

Het zou er glanzend staan voor eeuwen:
Cruijff, Lenstra, Van Nistelrooy
allen strijders voor Oranje eer
die het vaderland drieëndertig keer
lieten juichen en schreeuwen

In één adem genoemd
met iconen der Lage Landen;
trots en beroemd,
de onsterfelijkheid
voor het grijpen,
het lag in Ruuds handen

Maar tegen halve Italianen
kon het onvoldane
fenomeen
zich om de stopper krommen
Johan en Abe staan weer
alleen
Ruud is hogerop geklommen

zaterdag 4 september 2010

De vreugde van Mama Olga

De Herdgang lag er weldadig bij, die namiddag. De boomtoppen wuifden lieflijk en het groepje duiven dat rondtrippelde in de middencirkel van het trainingsveld zorgde voor een aangename rust op het complex van PSV. De spelers hadden hun werk gedaan die dag. Ze hingen onderuit in de lounge en keken geïnteresseerd naar de loting voor de groepsfase van de Europa league.
Plotseling werd de vredige stilte verjaagd door een luide schreeuw. Een blonde man rende naar buiten, sprintte over het veld, molenwiekte met zijn armen, terwijl hij schreeuwde: “Debreneci! Debreneci!”
De duiven op het trainingsveld vluchtten geschrokken weg door de vreugde-uitbarsting van Balasz Dszudszak. Na vier rondjes over het veld rende de aanvaller weer naar binnen. De duiven namen hun positie in de middencirkel weer in. De rust op De Herdgang was hersteld.
Ook in Nyirlugos, het geboortedorp van Dszudszak, was de loting als een bom ingeslagen. Alsof het zo had moeten zijn; de oude en de nieuwe club van hun Balasz in één poule. Alle inwoners van het kleine dorpje op het Hongaarse platteland, nabij de Roemeense grens, maakten zich op om de grote ploeg uit Eindhoven passend te onthalen.
Achteraf is het makkelijk oordelen, maar zou PSV ingegaan zijn op de uitnodiging als de gevolgen van het pannenkoekfeest in Nyirlugos vooraf te overzien waren geweest?
De avond begon idyllisch in het Hongaarse grensdorpje. Het pleintje met oude platanen was versierd met slingers en vlaggen toen het PSV-gezelschap arriveerde. De folklore spatte van het tafereel. Links, tegen de gevel van het dorpshuis, was een zigeunerorkest opgesteld. Alle bandleden droegen traditionele klederdracht, wijde witte gewaden met een leren riem en een zwart gilletje. Toen de Eindhovense ploeg arriveerde, zetten ze meteen hun vrolijke sfeermuziek in. In de lengterichting stonden lange tafels opgesteld, zoals je ook wel bij Duitse schlagerfestivals ziet. Meisjes in Hongaarse jurken en een rood kapje op het hoofd liepen af en aan om de tafels te voorzien van Kolbász en Dobos-taart. Daartussenin, op het midden van de markt, stond een oude forse vrouw in een grote ketel te roeren. Ze had een doorleefd gezicht met een grote pukkel op haar bolle neus. De wijde schort die ze droeg kon haar vele huidrollen nauwelijks verhullen. Dat vond ze ook niet erg, want op het moment dat er een nieuw ingrediënt aan het pannenkoekbeslag toegevoegd moest worden, liet ze de pollepel rusten tussen twee vetplooien op haar heup, om daarna weer vrolijk zingend door de pot te roeren.
Balasz Dszudszak was de koning te rijk. Apetrots sleepte hij al zijn ploegmaten van hot naar her. Als een aanstaande bruidegom, die de familie van zijn bruid trots zijn afkomst laat zien, stelde hij iedereen aan elkaar voor en vertelde hij tientallen verhalen over zijn fijne jeugd in Nyirlugos. Ook Fred Rutten kwam aan de beurt. Enthousiast trok Dszudszak zijn trainer mee naar de struise vrouw bij de ketel.
“Trainer, ik ga u voorstellen aan mijn grootmoeder, hier is ze, Mama Olga!”
Fred Rutten stak oud-Hollands een hand uit, maar hij werd ingehaald door de Hongaarse manier om mensen te verwelkomen. Mama Olga prikte haar pollepel weer op haar heup en trok het hoofd van de trainer met twee handen naar haar borst. De arme Rutten verdween tot aan zijn oren in haar diepe decolleté, terwijl ze luid onverstaanbare kreten slaakte. Verbluft kwam Rutten omhoog uit de afgrond.
“Eh, ja, prettig kennis gemaakt te hebben, mevrouw”, stamelde Rutten toen hij zijn vrijheid weer terug kreeg.
Intussen had een groep dorpsbewoners zich verzameld op de dansvloer. Met de armen over elkaars schouder geslagen, werden de PSV’ers meegesleurd in een Hongaarse dans. Koevermans, met een mal hoedje op het hoofd, bakte er weinig van, maar Manolev had meteen het ritme te pakken. Zijn Bulgaarse roots kwamen hier goed van pas.
Ola Toivonen pikte ongezien een stukje Dolbász van tafel, een sterk gekruide varkensworst. Zijn toch al bleke gezicht werd na de eerste hap spierwit en met wijd opengesperde ogen dook hij in de regenton naast het dorpshuis om de binnenbrand te blussen. Als een volleerd gastheer trok Dszudszak zijn maat omhoog en overhandigde hem een handdoek.
“Pittig, hè!”
De eerste pannenkoeken waren klaar, dus het feest verplaatste zich van de dansvloer naar de lange tafels waar de baksels van Mama Olga gretig aftrek vonden. Het PSV-gezelschap werkte vrolijk stapels weg.
“Lekkere pannenkoeken, Balasz!”, complimenteerde Afellay de maaltijd, terwijl hij de happen rijkelijk wegspoelde met ‘Koninginnewater’, een drankje uit de streek.
“Dank je! De pannenkoeken van Mama Olga zijn tot in de wijde omtrek bekend”, antwoordde Dszudszak. Trainer Rutten herkende de bijzondere sfeer op het Hongaarse pleintje en liet zijn spelers tot ver na zonsondergang genieten van de plaatselijke geneugten.
Of het door dat extra uurtje op het pannenkoekenfeest kwam, in Eindhoven zijn ze er nog steeds niet uit, maar de uiterst wankele prestatie van de club op het veld die volgende dag was zeer opvallend. Van Erik Pieters tot Marcus Berg, de spelers liepen apathisch over het veld met troebele blik in de ogen, waaruit het wit verdwenen was. Ook Fred Rutten leek van slag en kon de ontluisterende 4-0 nederlaag niet afwenden.
De Hongaarse toeschouwers op de tribunes kenden daarentegen de dag van hun leven. In hun midden zat Mama Olga te glunderen van oor tot oor. Na elk nieuw doelpunt van Debrenici produceerde ze dezelfde onverstaanbare klanken als de avond ervoor toen trainer Rutten met zijn hoofd in haar kloof verdween. Maar ja, Mama Olga kende dan ook het recept van haar Hongaarse pannenkoeken, waar naast de gebruikelijke eieren liters rum aan toegevoegd waren. En dat ‘Koninginnewater’ vooral bestaat uit rozemarijn, een ingrediënt dat de mannelijke hormonen aardig activeert, was haar ook bekend. Terwijl spelers en trainers het hoofd braken over de onverwachte nederlaag en niet meer helder kregen wat er zich allemaal had afgespeeld, daar die late avond op het plein, liep Mama Olga nog weken na de winst op PSV euforisch door het dorp. Naar de precieze reden van haar vreugde wordt, door alles wat PSV vertegenwoordigt, nog steeds gegist.

woensdag 1 september 2010

Punniken met Jack

Jack van Gelder en ik zijn goede vrienden. Dat zit zo. Het was ergens in het voorjaar van ’98, ik zat rustig in de tuin. Plotseling ging mijn telefoon.
“Hallo, met Pieter”
“Met Jack, luister, ik reis zo af naar Frankrijk voor het WK. Ik ga de wedstrijden van het Nederlands elftal voor de radio verslaan. Dat loopt meestal wel lekker allemaal, maar ik zoek nog naar een manier om goed te scoren bij het volk. Heb je nog wat tips?”
Dacht Jack dat ie Pieter de la Croix aan de lijn had, de mediagoeroe uit ‘t Gooi. Zijn nummer bleek één cijfer te verschillen met mijn telefoonnummer. Ik had wel zin in een dolletje.
“Nou Jack, goed dat je het vraagt. Jouw performance is altijd wel in orde, het technische gedeelte is meestal ook goed verzorgd, timing, intonatie, niets meer aan doen, maar misschien is de ‘emotionele uithaal’ wel het gouden ei voor je.”
“De emotionele uithaal?”, vroeg Jack.
“Ja, de emotionele uithaal. Gooi een Zuid-Amerikaans sausje over je commentaar. Niet té opzichtig of overdreven, maar wacht op een goed moment. Een historische goal van Kluivert of Dennis Bergkamp, bijvoorbeeld. Jouw emotionele uithaal wordt dan de schreeuw van Bertus uit Weesp en van Gerrit uit Lemmer. De vreugde van het volk gebundeld in jouw emotionele uithaal. Een lekker zomers muziekje eronder en je bent een nationale hit.”
De rest is geschiedenis.
Van Gelder haalde schreeuwend uit bij de beslissende goal van Oranje tegen Argentinië in de kwartfinale. Het doelpunt van Bergkamp wordt beschouwd als nationaal erfgoed en de populariteit van Jack steeg naar het niveau van Gordon en Joling.
Hij was erg blij met zijn nieuwe status, Jack. Het duurde even voordat hij door had dat ík de tip gegeven had, maar sindsdien komen we op elkaars verjaardag en zit ik op zondagavond in Jacks oor. Dat wil zeggen, ik ben thuis vanaf de bank direct verbonden met een zendertje in Jacks oorschelp, zodat ik hem kan sturen tijdens het tafelgesprek in de studio. Een ingebouwd zekerheidje dat ervoor moet zorgen dat Jack op het juiste journalistieke pad blijft, zeg maar.
Het is al jarenlang een vast ritueel hier op zondagavond. Mijn liefje gezellig naast me op de bank, een winterdas punnikend en ik met mijn monologen richting Jack:
“Zorg dat Youri zijn zinnen afmaakt, Jack.”
“Nú aan Hugo de vraag stellen over Van Marwijk, Jack.”
“Even glimlachen in de camera, Jack.”
We vormen eigenlijk een perfecte combinatie: ik zeg wat ie moet doen en Jack wordt een kijkcijferkanon. Omdat Jack zelf die afhankelijkheid ook wel aanvoelde, mocht ik mee naar de grote toernooien van Oranje. Dat wil zeggen, thuis op de bank begeleidde ik hem door de studiogesprekken na de wedstrijden en tijdens de interviews van Studio Sportzomer. Naast mij ontstonden de mooiste punnikcreaties, terwijl ik Jack door zware momenten loodste. Zo wilde hij Dick Advocaat in 2004 vanuit de eerste emotie helemaal neersabelen na zijn Robben-wissel, maar kon ik hem tijdig de nodige nuance bijbrengen. En Van Basten wilde hij vastpinnen op de schoppartij tegen Portugal in 2006. Ik moest alle zeilen bijzetten, maar ook daar kon ik Jack goed doorheen navigeren.
Jack pikte mijn begeleiding goed op. Mijn interventies via de oorschelp werden steeds schaarser. Sterker nog, ik was in de veronderstelling dat Jack zelfstandig verder zou kunnen.
Die overmoed werd genadeloos afgestraft.
Het was afgelopen zomer, op het WK in Zuid-Afrika, na de gewonnen partij tegen Uruguay. Door de spanning tijdens de wedstrijd, had ik mijn plas opgehouden. Dus na het laatste fluitsignaal ging ik naar het toilet. Toen ik terug kwam, zag ik op het beeldscherm Jack in oubollige toestand in de studio met De Jong en Van der Vaart, Sneijder zat tot mijn ontzetting óp zijn schoot en mijn duifje had het microfoontje voor haar mond. Sneijder schoof van Jacks schoot en zei: “Er begint daar iets te prikken”. De jongens van Oranje lachten hard.
“Ik ben al een paar weken van huis”, hoorde ik mijn vriendin er direct achteraan zeggen. Duizenden kilometers verderop zorgde de echo in Zuid-Afrika opnieuw voor hilariteit.
Voordat de situatie helemaal escaleerde, griste ik de microfoon terug en siste tegen Jack:
“Wesley een stoel en gesprek afronden, nu!”
Toen Rafael, Nigel en Wesley de studio verlieten, hervatte mijn vrouw in een lachstuip haar punnikwerkje. Haar onderbroekenlol gooide Jack weer jaren terug. Niet dat hij dat zelf in de gaten had. Hij vond het wel grappig geloof ik, de spelmaker van Oranje op zijn schoot. Volgens mij heeft Jack ook nooit in de gaten gehad dat hij erin is geluisd door mijn vriendin.
Inmiddels heb ik de carrière van Jack weer in rustig vaarwater. Op zondagavond leid ik hem als vanouds langs lastige klippen en zorg ik voor hier een kwinkslag of daar een knipoog. De oude tandem is in ere hersteld. Aan mijn thuissituatie werd zonder pardon gesleuteld: mijn liefje heeft inmiddels verdienstelijk gedebuteerd bij ‘Het vrolijke klosje’, een punnikclub voor creatieve meiden op de zondagavond en in haar plaats ligt er een fles naast me op de bank voor sanitaire noodgevallen. Jack kan gerust zijn; voor vrienden ga ik ver.