vrijdag 29 april 2011

Slechte timing

Henk genoot van Bernabeu. Samen met zijn zoon zat hij in de onderste ring achter het doel waar Casillas door de benen werd getikt. Barcelona scoorde. Ibrahim Afellay gaf de voorzet. Juist Afellay!
Voor de derde keer bezocht hij in het buitenland een wedstrijd. De EK-finale van ’88 was een onvergetelijke herinnering. Hals-over-kop reisde Henk met drie vrienden af naar München. Toen Van Basten de bal over Dassayev joeg, stond Henk onder de tribune. Het was zijn beurt voor een rondje. Daarna in Marseille, WK ‘98. Oranje won van Argentinië in de kwartfinale, maar net op het moment dat Frank de Boer zijn lange pass verzond, ontfermde Henk zich over de vrouw naast hem, die door een mix van warmte en wedstrijdspanning van haar stokje was gegaan.
In de tussenliggende tijd ging Henk steevast naar PSV. Met zijn zoon bezocht hij alle thuiswedstrijden. Ooit stond hij op de Herdgang. Een nog erg jonge Afellay passeerde met een net ballen. “Dag meneer,” zei Ibi. Dezelfde Afellay zag hij hier in Bernabeu internationaal doorbreken. Het vervulde Henk met trots.
Enkele minuten later trilde zijn broekzak. ‘Schatje’ stond er op de display. Ah, natuurlijk, zijn vrouw had het thuis ook gezien. Henk drukte het toestel aan zijn oor en haastte zich naar de uitgang van het vak om zijn vrouw te kunnen horen.
“Hallo mop, mooie actie van Ibi, hè?” sprak Henk in de luwte. Haar antwoord viel weg door een mengeling van Madrileens gevloek en Catalaans gejuich. Henk stond in twee stappen weer in het vak. Stil staarde hij naar een groepje juichende Barca-spelers.
“Shit.”
Lionel Messi had net op weergaloze wijze gescoord.

woensdag 27 april 2011

Oneerbaar voorstel

Bij een hoekschop, diep in de tweede helft, stond de middenvelder irritant voor mijn neus te springen. We speelden een uitwedstrijd tegen UNA 5. Zij konden kampioen worden, maar wij stonden met 2-3 voor. Ineens draaide de tegenstander zich om. Hij keek me aan als Eric Gerets in zijn Standard Luik-tijd.
“Hé keeper, een vaatje bier als deze bal erin gaat.”
De hele wedstrijd was hij al opvallend aanwezig. Niet door een oogstrelende balbehandeling of het indrukwekkende aantal meters dat hij aflegde. Nee, het schrale ventje was vooral geniepig. We hadden het er in de rust al over gehad. Even op iemands tenen gaan staan na een duel, knijpen bij een corner, mekkeren om elke beslissing bij de scheidsrechter. Het leek erop dat hij te veel Eredivisie Live gekeken had.
De hoekschop na het oneerbare voorstel werd ver weggekopt door voorstopper M. Hij had de woorden van de UNA-speler ook gehoord. De jongens van het vijfde houden van een lekker glas bier, ze weten ook raad met bijdehand gedrag. We besteedden verder geen woord aan het voorval en hielden manmoedig stand.
Na afloop hinkte de speler van UNA verslagen naar het kleedlokaal. Vijf minuten daarvoor viel de bal, op onze speelhelft, tussen de irritante tegenstander en E., onze oud-commando die nu tbs’ers begeleidt. Het iele mannetje vloog twee meter door de lucht en kwam hard neer. Het leek alsof hij aangereden werd door een auto op hoge snelheid. E. maakte met zijn handen een ronde vorm, om aan te geven dat hij de bal speelde. ‘Doorgaan!’ riep de scheidsrechter.
E. heeft thuis ook Eredivisie Live.

maandag 25 april 2011

Speklapje

“Ik ben er helemaal klaar voor, schatje.” Het vertrouwen van Joris was net zo aanwezig als zijn buik.
Zijn bestaan was helder. Het liefje was gevonden, het huis ingericht. Nu voelde Joris dat zijn leven in één directe lijn opschoof naar de Bladella Voetbalquiz. De ultieme kennistest voor koppels. Sinds zijn start bij de E’tjes was er in Joris’ hoofd zorgvuldig een almanak met oneindige voetbalfeitjes gevormd. EK, WK, eredivisie, Champions League, FC Den Bosch, alles stond al jaren keurig gerangschikt in zijn hersenkwab. Nu werd duidelijk waarom. Hij zag zichzelf al zitten in de onderste ring van Nou Camp, de hoofdprijs voor het winnende duo in de finale.
Hoe kon Joris weten dat het vergaren van voedsel, zijn andere passie, een streep door dit ideale scenario zou trekken? We kenden hem niet anders; tijdens een voetbalreisje of na een wedstrijd met ‘het zesde’, waarin hij vrolijk met ragfijne passjes had gestrooid, altijd stond Joris met een hamburger tussen de kaken. Dat hij onlangs zelfstandig ‘Speklapje.nl’ opzette (‘Voor al uw barbecuefeesten!’), was niet meer dan logisch.
De voorronde van de Voetbalquiz werd met kompaan Jesper volgens verwachting gewonnen. In het paasweekend was de volgende klip de halve finale. Het lot is echter een gewetenloze ploert. Hoog stond die dag de zon aan de hemel. De behoefte van vele klanten aan een tuinbraderie verschoven Joris’ prioriteiten. De gevolgen waren desastreus. Terwijl Joris met het zweet op het voorhoofd tot middernacht de barbecuepakketten gereed maakte, ging Jesper in zijn eentje roemloos aan de quiztafel ten onder. Vaarwel finale.
Een dag later stond Joris in zijn kraam op het sportpark. Derby Bladella - Reusel Sport. Opnieuw een zomerse dag. Tweeduizend mensen langs de lijn, een uitgelaten sfeer, de broodjes vlogen uit het stalletje.
“Hé Joris, hoe staat het ervoor?”, vroeg ik hem. Speklapje.nl leek te bruisen als nooit tevoren. Mijn vraag drukte hard op de pijn van een gedwongen afwezigheid de avond ervoor.
“Zwaar kloten,” bromde hij met doffe ogen. Het uitzicht op zijn moment van glorie was eruit verdwenen.

donderdag 21 april 2011

De sterrenhemel van Kah

Pa Modouh Kah lacht zijn tanden bloot als hij de voordeur achter zich sluit. Hij hoort de opwinding achter de deur die naar de huiskamer leidt. De verdediger van Roda JC hangt haastig zijn jas aan een haakje en werpt zijn sleutels in het schaaltje op de gangkast. In de spiegel aan de wand checkt Kah zijn blouse en zijn jasje. De wedstrijd gloeit na in zijn hoofd.
“Net als Van Basten,” mompelt hij.
Een groot gejuich gaat op als hij met een zwaai de huiskamerdeur opent. In het midden staat een grote tafel met Afrikaanse lekkernijen. Eromheen staan zeker 30 personen. Kah kent ze allemaal, familieleden, vrienden, bekenden. Iedereen staat met de ogen gericht op het grote televisiescherm aan de wand. Met zijn clubkostuum valt Kah uit de toon. Alle aanwezigen dragen een Afrikaans gewaad in bonte kleuren, de vrouwen met een bijpassende doek om het opgestoken haar gebonden.
“Kijk dan!” schreeuwt een grote donkere jongen met de afstandsbediening in de hand. Hij richt op de recorder. Voor de zevende keer die avond zien ze dat de man des huizes met een omhaal de bal hard in de bovenhoek jaagt. Een Afrikaans feest barst los in een buitenwijk van Limburg. Armen gaan wild zwaaiend de lucht in, de vrouwen zetten een gospel in. Dansend op het ritme bewegen de mannen naar de goalgetter. Voor de tweede keer die avond schudt Pah Modouh Kah handen vanwege zijn voltreffer tegen VVV.
De twaalfde herhaling van het doelpunt draait als Kah zich een weg door de feestende menigte baant richting de tuindeuren. Een negerin met de lengte van een voorstopper zet opnieuw een gospel in. Ze sluit haar ogen en gooit haar hoofd in de nek. De armen zwaaien door de lucht.
Pa Modouh Kah schuift de tuindeur achter zich en zet enkele stappen richting de tuin. Dan legt ook Kah zijn hoofd in de nek, maar zijn ogen blijven open. Hij staart naar de heldere sterrenhemel. Hij ziet meteen de formaties. De Grote Beer, daar Orion. Op dezelfde plek hadden Kah en zijn vriendin talloze keren naar de hemel gekeken. Dan haalden ze herinneringen op over hun leven in Noorwegen en nog eerder, in Gambia. De vriendin van Kah verongelukte in het voorjaar van 2005. Ze wachtten samen in de auto voor een controle op een donkere weg in België. Een achterop komende auto merkte de file te laat op. De klap was hard. Sinds die avond stond Kah niet meer op zijn tuinterras.
Achter hem klinkt het gedempte geluid van het feest in de huiskamer.
“Heb je het gezien?”, fluistert hij naar boven.

donderdag 14 april 2011

Van Gaal op sabbatical

Op een campground in het zuiden van de Verenigde Staten, op de grens van Yosemite National Park, staat Louis van Gaal met twee hamburgers in zijn hand. Hij legt ze voorzichtig op de barbecue. Vanuit de camper klinkt afwisselend countrymuziek, een newsflash en geruis. Truus zoekt een radiostation.
Twee dagen eerder verlieten ze Beieren en huurden ze een camper in Los Angeles. De vervelende berichten vanuit de leiding van Bayern München die Louis’ ontslag begeleidden, beukten hard in op zijn gemoed. De beslissing was snel genomen: even terug naar de natuur.
“Wat doe je?”, vraagt Louis, terwijl hij de hamburgers nog eens omdraait en twee broodjes open snijdt.
“Volgens mij is het een wereldontvanger, even Nederland zoeken,” klinkt het gedempt vanuit de camper.
Louis heeft het naar zijn zin. In de verte ziet hij boven de naaldbossen de rotspartijen van het natuurpark. Morgen staat een lange wandeling gepland. Truus verheugt zich op de watervallen, Louis wil graag roofvogels zien.
“Hi there!”, de trainer in ruste groet een Amerikaan die naar het toiletgebouw wandelt. Niemand heeft hier weet van voetbal. Louis pakt met de tang een hamburger van het rooster en bekijkt beide zijden.
“Dit worden de beste broodjes van Californië, Nevada en Arizona,” mompelt hij.
Ineens klinkt de stem van Truus uit de camper.
“Andries heeft met 6-0 gewonnen van Leverkusen, hoor ik net.”
Met een woeste zwaai smijt Louis van Gaal de hamburger onder de camper en met een ferme schop, die herinneringen oproept aan de finale van ’95, kiepert hij de barbecue omver.
Opnieuw klinkt het vriendelijke stemgeluid van zijn vrouw uit de kampeerwagen.
“Louis, zijn de hamburgers al klaar?”
“…..”
“Louis?!”

woensdag 13 april 2011

De kunst van imponeren

Gisterenavond keek ik naar de wedstrijd van Manchester United tegen Chelsea. Ik werd enorm afgeleid door een kleinigheid. Niet de kauwgom van Sir Alex Ferguson of het prachtige grijs dat aan de slapen van Giggs verschijnt. Nee, mijn aandacht dwaalde steeds af naar de dug-out van Chelsea. Elke keer als Carlo Ancelotti coachend in het beeld gevangen werd, zag ik achter hem een opvallend bordje. Het was een witte plaat, niet groter dan 40 bij 30 centimeter en het was bevestigd op een bakstenen muurtje waarachter de reservespelers van Chelsea zaten. Met rode letters stond er sober ‘VISITING TEAM’ opgeschreven. Vaak zie je het op amateurcomplexen. Verweerde bordjes bij de reservebank met ‘thuisclub’ en ‘bezoekers’. In een stadion zijn deze aanduidingen me nooit opgevallen. Daar regeert het imponeergedrag: kleineer je tegenstander en vergroot jezelf, verbloem je onzekerheid. Het is als een handschrift dat veel over het karakter van een persoon vertelt; in een voetbalstadion verraden details de ziel van een club. Kijk naar Het Kasteel: de torentjes laten de aristocratie van Sparta zien, de veel te zware dakconstructie van De Arena toont de zelfoverschatting in Amsterdam en iedereen herkent de trap in De Koel: je moet erg lang afdalen om bij VVV uit te komen.
Het bordje voor de bezoekers in Old Trafford geeft in alle eenvoud de grootsheid van Manchester United aan. Het ruikt naar de man met bolhoed en umbrella die in de dubbeldekker beleefd vraagt of hij naast je mag komen zitten.
“Excuse me sir, is this seat taken?”
Vanuit je ooghoek zie je hem naast je zitten. Met zijn linkerhand draait hij aan zijn fraai gesoigneerde snor, het koffertje rust op schoot. In every inch a gentleman. Zijn zelfvertrouwen drukt je omlaag op je stoel. De beleefdheid in Old Trafford op het bordje bij de dug-out verschrompelt op dezelfde manier de tegenstander. Manchester United won gisterenavond met 2-1 de wedstrijd. Carlo Ancelotti wordt deze dagen de laan uitgestuurd.

maandag 11 april 2011

The Special One

Het vijfde wordt geleid door Mourinho. Wekelijks staat een aantrekkelijke man met een zorgvuldig ongeschoren baard en zonnebril bovenop het hoofd voor onze dug-out te wijzen waar de bal naar toe moet. Het is R. Drie seizoenen geleden stond hij nog in ons midden en roste als voorstopper onvermoeibaar alle ballen over de afrastering, maar een nare beenbreuk maakte een einde aan zijn actieve voetballeven. Doordat R. vervolgens op zondagochtenden wezenloos naar het plafond staarde, was er voor hem maar één optie: terugkomen als coach. Schoorvoetend meldde R. zich op een zondag als het hulpje van H., onze trouwe speler/leider/vlagger/invuller-van-het wedstrijdformulier/mailverstuurder-met-juiste-vertrektijden-ook-als-de-klok-wordt-verzet.
Sindsdien is er veel gebeurd. R. merkt dat hij veel van zijn energie in het coachen kwijt kan. Tactische besprekingen zijn een happening geworden, het vullen van de waterzak heeft structuur gekregen. En verhip, nadat we na twee wissels van R. een wedstrijd wisten te kantelen, valt het vijfde eensgezind stil als R. in de rust het woord neemt.
Ook aan zijn verschijningsvorm langs de lijn is het zien: daar staat een jonge trainer in ontwikkeling. De witte trainingsbroek die eerder nog de indruk van een verdwaalde hip-hopper wekte, is vervangen door een meer modieuze snit. De gelijkenis met de Portugese trainer van Real Madrid is inmiddels volkomen: het maakt niet meer uit óf hij voor de dug-out staat te wijzen, áls hij maar staat te wijzen. Het werkt als een gesel op de tegenstander die, geïmponeerd door het uiterlijke vertoon, verslagen terugdeinst. Het vijfde van Bladella heeft een twaalfde man langs de lijn.
Tenminste, tot vandaag.
We speelden de topper tegen het zesde van Reusel Sport. Ondanks een gedegen wedstrijdvoorbereiding van R., liepen we tegen een 2-0 nederlaag aan. Na afloop verzamelden alle teams van de twaalf-uur-wedstrijden zich bij het kleedlokalencomplex. In een poging naast autoriteit ook gevoel voor fair-play te hebben, tikte onze coach een Reusel Sport-speler met aanvoerdersband aan.
“Hé aanvoerder, goede wedstrijd jongen, gefeliciteerd met de winst.”
Geschrokken draaide de speler zich om. Hij keek recht in het gelaat van onze fraai gesoigneerde coach die, geheel niet op de hoogte van zijn vergissing, er nog een vette knipoog achteraan zond. Het in drie seizoenen zo zorgzaam opgebouwde imago van R. werd in één zin verbrijzeld.
“Winst? Man, we zijn net van de mat gespeeld door Woensel 8!”
Het lachen verstomde pas onder de douche. Volgende week zondag uit naar Oirschot. Coach R. kan weer opnieuw beginnen.

donderdag 7 april 2011

De nieuwe trainer

Toen in de Goffert de nieuwe trainer werd gemeld,
werd, terwijl zij zich verkleedden,
door enkele spelers de vraag gesteld:
hoe de nieuwe baas tegemoet te treden?

“Awel”, zo opperde de Vlaamse spits,
“gewoon zijn voornaam,” dat kan mij wel bekoren,
“en als het hem niet bevalt,” zo sprak hij bits,
“heeft ie pech, ik blijf toch wel scoren.”

“Nee,” antwoordde de jonge doelman, “dat is veel te los,”
hij wordt hier wel de technische directeur.”
De Afrikaanse back hield het kort: “Call him boss,
and hou op met dat overdreven gezeur.”

Na een poos zei de aanvoerder: “Luister allemaal,
laten we het woord ‘trainer’ kiezen.
Dat is uiteindelijk het meest neutraal,
en zo heeft niemand iets te verliezen.”

Vanuit een hoekje, met veel schroom,
prevelde toen de stille rechtsvoor,
diepgelovig en heel vroom:
“Ik noem hem het liefst meneer Pastoor.”

maandag 4 april 2011

Voetbalhumor

Al bij het tweede pilsje begon onze spits L. ongedurig van de ene voet op de andere te dribbelen. Langzaam kreeg hij door dat zijn plots opkomende lichaamswarmte niet alleen veroorzaakt werd door zijn zojuist gescoorde hattrick. “Weet jij hier meer van?!”, beet hij me toe met het zweet op het voorhoofd. Met zijn vrije hand plukte hij zijn broek uit de bilnaad.
Nog steeds weet ik niet wat me bezielde. Je hoort wel eens over de afgeknipte stropdas of een schaap op het toilet, maar het vijfde heeft geen oubollige grappen nodig voor een mooie zondagochtend. We lachen toch wel. Humor heeft zich net zo vast in ons amateurelftal verankerd als schaamteloosheid in het karakter van Hans Kraay junior.

Een kwartier eerder stond het vijfde half aan- en uitgekleed tussen de kluiten aarde, losgetrokken stukjes tape en openstaande tassen in de kleedkamer. Vanuit de doucheruimte galmde het hoogste woord van vriend L., die voor ons de zege binnensleepte. Een vrolijke chaos. Ik had me net afgedroogd. Naast me op het bankje lag de handdoek van L. met een verse onderbroek erop. Ik stopte de shampoo terug in de toilettas en zag dat mijn potje tijgerbalsem, een wondermiddel voor mijn pijnlijke rug, geopend was. Zonder aankondiging maakte mijn rechterwijsvinger ineens de beweging. Met één haal trok ik een grote lik uit het potje en smeerde het in het kruis van mijn buurmans onderbroek. Quasi-nonchalant fatsoeneerde ik mijn haar voor de spiegel. Daar zag ik dat L. zich afdroogde. Langzaam gleed het onderbroekje over zijn benen naar boven, waar het textiel zich warm tegen de scrotum nestelde. L.’s lichaam gloeide van euforie door de mooie goals en alleen ik wist welk plekje daarvan het meest zou gaan branden.

Niet geheel ontspannen arriveerde ik een week later op het sportpark. Onomkeerbaar had ik belegen voetbalhumor de kleedkamer van het vijfde ingetrokken. Na mijn bekentenis stond het met hoofdletters in L.’s ogen: WRAAK! Vanuit welke hoek zou die dag het gevaar komen?
In mijn koffie proefde ik geen zout, mijn sokken vond ik niet afgeknipt terug en er lag geen drol in mijn schoen. Even dacht ik onder de douche een samenzwering te bespeuren; ik hield er rekening mee dat ik enkele ogenblikken later in mijn blote kont vastgetaped op de massagetafel op de middenstip zou liggen. Er gebeurde niets.
Licht verbaasd liep ik die middag naar het parkeerterrein. Zelfs mijn auto stond niet op kistjes. Opgelucht verliet ik het sportpark. De rotte kabeljauw onder de bijrijdersstoel, die zeker een maand elk autoritje penetrant zou bederven, rook ik pas na twee dagen.

vrijdag 1 april 2011

Gorilla's in de mist

Laatst zag ik op televisie flitsen van een wedstrijd uit de Primera Division. Een aanvaller van Santander scoorde tegen Real Madrid. “Verrek, een bekend gezicht,” mompelde ik toen de camera inzoomde. De naam van de doelpuntenmaker ratelde na drie seconden uit mijn database: Kennedy Bakircioglu.
De Zweedse buitenspeler was, voordat hij in de zomer van 2010 naar Racing Santander verhuisde, drie seizoenen Ajacied. Elke dag zat hij in een hoekje, met die hondstrouwe blik in de ogen, verbaasd naar de schreeuwcultuur in Amsterdam te kijken. Het leek wel een soap: ‘Hoe overleef ik in de Arena?’.
Maar Bakircioglu overwoog nooit een getatoëerde kroon in de nek, eiste nooit met veel ophef het respect van de trainer en liet zijn uitgedunde haar niet scheren om er agressiever uit te zien. Bescheiden deed hij zijn werk op de flanken. Het leek alsof hij welopgevoed op zijn tegenspeler toestapte: “Pardon, mag ik even passeren? Ik wil graag een voorzet verzenden?” Beleefdheid staat niet hoog in het Ajax-vaandel.
Na het vertrek van de Zweed naar Noord-Spanje werd de soap in Amsterdam gewoon voortgezet. De afleveringen kregen zelfs meer diepgang door nieuwe hoofdrolspelers en onverwachte wendingen. Langzaam schoven we allemaal naar het puntje van onze stoel. Het leek wel een cliffhanger: zal Cruijff …?
Ajax, de trots van de hoofdstad, lijkt meer dan ooit op een groep vechtende gorilla’s. Het begon met het gooien van kluiten aarde, maar inmiddels slaan ze wild om zich heen voor de macht op de apenrots. Het rondspattende bloed besmeurt de woongrond onherstelbaar. We houden de adem in. Intimidatie en overgave. Welke gorilla slaat zichzelf het hardst op de borst? Zullen alle zwakkeren zich onderwerpen? Het is alsof ik naar een prachtige documentaire op National Geographic zit te kijken, maar het gebeurt allemaal in de catacomben van Nederlands beroemdste voetbalclub.
Ik mis de beschaving van Kennedy Bakircioglu in de Arena.