woensdag 28 april 2010

Guun

Hij was altijd al een bluffer, Guun. Geen kans liet hij onbenut om te melden dat hij de knapste of de slimste was. Een jaar of acht geleden werd hij mijn buurman. Grote vent, blonde manen. Op zijn paspoort stond Günther Schlepowitz, geboren in een buitenwijk van Stuttgart uit een Duitse moeder en een Poolse vader, maar die naam vloekte met Henk, Jan en Geert, anderen namen uit de straat. Door zijn irritante neiging om elke situatie of verhaal te overvleugelen met aandoenlijke voorbeelden uit zijn eigen wereld, werd hij al snel ‘Guun’, de buurman ‘you love to hate’.
Een uitwisselingsprogramma met een Nederlands bedrijf had hem naar het zuiden van ons land gebracht en door de liefde voor een meisje uit het dorp belandde hij aan de andere zijde van mijn inrit. Die inrit was die jaren niet geheel in balans. Zijn zijde werd wekelijks netjes aangeveegd, zodat de dikke Duitse auto prachtig stond te pronken, terwijl aan mijn zijde het onkruid woekerde en op de achterruit van mijn afgeschreven brik de stickers van Bobbejaanlaand en Walibi om voorrang vochten.
Traditiegetrouw bezochten we elkaars verjaardagen. Die feestjes waren niet ongezellig, maar dat had meer te maken met onze gezamenlijke voorliefde voor voetbal en rockmuziek, dan met de luidruchtigheid waarmee hij alle gesprekken wist te domineren. Of het onderwerp bij de taart nu de export van rozen, het afschaffen van de euro of het opkloppen van kwark was, Guun wist het verhaal altijd de Duitse kant op te draaien, waar de bloemen het mooiste bloeiden en de kwark het lekkerste smaakte. De vaderlandsliefde van Guun was onschuldig, maar zijn bluf werd minder gewaardeerd door mijn vrienden. Elk jaar als ik ze uitnodigde voor mijn verjaardag was hun plagende wedervraag: ”Komt Opscheppowitz ook?”
Opvallend genoeg was niet VFB Stuttgart de favoriete ploeg van Guun. Zijn sympathie lag vanaf de kindertijd al bij de Stuttgarter Kickers, de tweede club van de stad die al jaren anoniem spartelde in een lagere divisie. Ook hier was zijn trouw onvoorwaardelijk en met speels gemak wist hij alle Kickers op te lepelen die eind jaren tachtig de titel pakten, een vaardigheid die door mij wel op waarde geschat werd. Zijn absolute held was Oliver Kahn, de bloedhond in het doel van Bayern München en de ‘Mannschaft’. Volgens Guun was hij ‘Weltklasse’, de perfecte aanvoerder voor de teams waarin hij speelde. Ik zag Kahn meer als een technisch beperkte keeper die zichzelf in de voetbalwereld omhoog blafte. Als ik hem weer zag razen in zijn doelgebied tegen zijn verdedigers met dat verwrongen hoofd waaruit de ogen vuur spuwden, deed hij me steeds denken aan mijn leraar wiskunde uit mijn schooltijd, meneer Van Driel. Ook hij overblufte zijn tekortkomingen. Ik was bang van hem, doordat hij een gebrek aan vakkennis en overwicht compenseerde door veel geschreeuw en lichaamstaal. De klas sidderde voor hem, maar ik vond hem geen goede leraar. Graag zou ik hem dat nog eens zeggen.
Door onze gezamenlijke voetbalhobby raasden Guun en ik eens op een zaterdagmiddag in zijn Duitse wagen naar Gelschenkirchen, waar zijn Kickers het tegen Schalke gingen opnemen. Door Guuns gewoonte om elke situatie rücksichtslos naar zijn hand te zetten, werd het nog een gedenkwaardige middag. De Kickers bleven die wedstrijd namelijk verrassend overeind en hoewel we in een felblauw Schalke-vak stonden, zong Guun uit volle borst alle supportersliederen van de Stuttgarter fans mee. Een dapper staaltje blufpoker dat mede door Guuns zware bovenlichaam en basstem mondjesmaat geaccepteerd werd. Ik kwam de middag ongeschonden door met de branieschopper, die toch ook mijn respect won door in deze situatie trouw te blijven aan zijn eigen overtuigingen.
Ook sleepte Guun me eens mee naar ‘Rock am Ring’, waar een optreden van Rammstein gepland stond. Guun pochte al weken over backstagekaarten, die hij geritseld zou hebben via een oude kennis die nu als roadie met de Duitse band toerde. Zoals altijd nam ik ook dit verhaal met een behoorlijke korrel zout, totdat we inderdaad via de roadie op het podium belandden. Achter de boxen zagen we van dichtbij de geweldige show van de bombastische Duitse rockformatie.
Ons contact verwaterde een beetje toen mijn branieschoppende buurman geheel in stijl verhuisde naar de villawijk in het dorp, omdat hij zich enkele functies omhoog had gebluft. Mijn verjaardagen in dit Guunloze tijdperk boden meer gesprekstijd voor de overige gasten, maar zonder zijn peper leken de partijtjes meer op een gedateerde aflevering van ‘Koffietijd’. Ik miste zijn scherpe kantjes.
Misschien kwam het wel daardoor dat ik opmerkelijk gretig reageerde op zijn voorstel om samen weer eens een wedstrijd te bekijken. Ik trof hem bij toeval in een schoenenzaak. Ik liep er binnen voor een paar sneakers, hij stond natuurlijk bij de kalfsleren modellen van Italiaanse makelij. We raakten aan de praat over de finale van de Champions League, die over enkele dagen gespeeld zou gaan worden in Nou Camp tussen Manchester United en het Bayern München van Oliver Kahn, Guuns held.
Opscheppowitz parkeerde een glimmende BMW cabrio op de inrit op het moment dat de voorbeschouwing op televisie net begon. Bij binnenkomst werd de toon meteen gezet.
“Kahn gaat dit winnen!”
“United mist een Duitse mentaliteit.”
“Lekker die boerenmetworst, maar er gaat niets boven Frankfurter Bockworstjes.”
Volledig overtuigd van een goede afloop voor Bayern, daagde Guun me uit om een pot te maken. Hij voorspelde 1-0 voor München. Alleen daarom al vulde ik 1-2 voor Manchester United in. We stopten twee tientjes in een schaaltje.
Langzaam begon ik spijt te krijgen van Guuns aanwezigheid. Zijn stuitende overmoed in de huiskamer werd op tv versterkt door Oliver Kahn die op zijn bekende ergerlijke wijze zijn team opfokte naar grootse daden. Alsof twee blaaskaken een pact hadden gesloten tegen de rest van de wereld. De avond werd ronduit vervelend toen Mario Basler de Duitsers op voorsprong zette.
“Ik heb het je toch gezegd!”
“Die Engelsen worden helemaal weggespeeld.”
“Die pot is van mij!”
“Een overwinning van Duitse degelijkheid!”
Geslagen door Guuns gebral en Uniteds machteloosheid zag ik de finale aan. De wedstrijd kroop langzaam naar de negentigste minuut. Niets wees erop dat Manchester de strijd nog ging kantelen. Wanhopig zocht ik naar een reden om na het eindsignaal Guun meteen de deur uit te kunnen werken. Dat het morgen weer vroeg dag is of een plotse aanval van migraine, alles leek geoorloofd om te voorkomen dat ik lijdzaam moest toezien hoe Guun de kroning van zijn helden zou gaan becommentariëren.
Toen overspeelde Guun zijn hand.
Net op het moment dat United in de 89e minuut gehaast een hoekschop nam, gooide Guun achteloos de sleutel van zijn BMW bij de twee tientjes op het schaaltje. “Dat kan niet meer mis. Daar durf ik mijn auto wel om te verwedden.”
Hij had de woorden nog niet uitgesproken of de situatie in Nou Camp werd wonderbaarlijk gereset. Teddy Sheringham frommelde de gelijkmaker achter Kahn. Alle opgekropte ergernis kwam er bij me uit. Eerst sprong ik een gat in de lucht, vervolgens zocht ik naarstig naar de sleutels van mijn tweedehandse middenklasser om de weddenschap af te ronden. Ik kreeg de kans niet om het schaaltje te halen, Ole Gunnar Solksjaer tikte in blessuretijd een tweede hoekschop in het Duitse doel.
Op mijn bankstel, tot dat moment het bastion van Guuns overmoed, voltrok zich een drama. Het was alsof de Oktoberfesten geannuleerd werden en het faillissement van Volkswagen, Mercedes en BMW tegelijkertijd uitgesproken werd. Mijn fiere ex-buurman kromp ineens 15 centimeter en het enige geluid dat hij voortbracht was een bijna fluisterend “Scheisse”.
Verbijsterd incasseerde mijn oud-buurman deze bizarre wending van de finale. Hij was een onverbeterlijke bluffer, maar Guun had ook eergevoel. Niets wilde hij weten van mijn voorstel om die laatste weddenschap maar terug te draaien. Hij droeg zijn nederlaag als een vent.
Die avond droop hij te voet de inrit af. Zijn cabrio kreeg nog een schalkse blik, bij wijze van afscheid. Met een mix van medelijden en leedvermaak zag ik hem in de verte verdijnen.
Natuurlijk heb ik een rondje gereden. De wind waaide die zwoele voorjaarsavond door mijn haren, mijn arm stoer op het portier. Eén dag liet ik de bolide op mijn inrit staan. Toen hief ik de straf voor Günther Schlepowitz op. Ik bracht zijn speeltje terug. Het lijkt mooi, zo’n Duitse cabrio, maar het is net als met een kampeervakantie of het dragen van een stropdas: het moet bij je passen. Bovendien was de merkwaardige ontknoping in de finale meer dan genoeg. En het gezicht van Oliver Kahn. Ook in zijn wereld van schaamteloze zelfoverschatting werd hij gedwongen tot een nederige buiging. De kroon zweefde al boven zijn hoofd, maar werd daar weergaloos weggegrist. Overmoed kreeg een stomp in de maag. Alsnog haalde ik mijn gram op meneer Van Driel. Het leek alsof ik mijn oude leraar wiskunde na een van zijn onredelijke tirades recht in zijn gezicht uitlachte. Het voelde als gerechtigheid.

woensdag 21 april 2010

Hoop voor Mickey

Ibrahimovic en Maxwell,
grote spelers
bij Barça en Internazionale

beiden
als Ajacied in 2001
al snel afgeschreven:
volgens ‘kenners’
zouden zij de top niet halen

Hoop gloort nu
voor Mickey Suleymani,
in de Arena
volgens ‘kenners’
de mislukking van het seizoen:

een doorbraak bij Ajax
kan nu niet uitblijven
via Chelsea in Engeland
alsnog glorieus kampioen.

zaterdag 17 april 2010

Danish dynamite

De tranen brandden achter zijn ogen. Zijn handen omklemden de handvatten van het stuur en steeds krachtiger trapte hij de pedalen rond, alsof daarmee de vernedering zou verdwijnen. Het water van zijn doorweekte broek sijpelde in zijn schoenen, terwijl in hoog tempo de groentewinkel van Boersma, het basketbalpleintje en de kinderboerderij werden gepasseerd. Die route van De Meer naar zijn appartement op de derde etage van de flat kon hij inmiddels dromen. Soms haalde hij wat appels en bananen bij meneer Boersma of stopte hij even bij Norbert, de oude verzorger van de dieren van de kinderboerderij. Dan probeerde hij een praatje te maken, handig om de Nederlandse taal onder de knie te krijgen. Maar vandaag niet. Woede dreef hem voort naar huis. Bruut gooide hij de deur van de fietsenberging open en enkele tellen later beende hij het trappenhuis in.

Enkele maanden geleden, in november, was hij, Sören Lerby, bij Ajax terecht gekomen. Samen met Frank Arnesen. Twee Deense voetbaltalenten op avontuur in Amsterdam. Volgende week zou hij achttien jaar worden. Met Frank had hij al plannen gemaakt hoe deze verjaardag, de eerste zonder zijn ouders, zou gaan verlopen. In Denemarken hadden ze samen in hetzelfde jeugdteam van Fremad Amager gespeeld. Beiden wilden slagen als profvoetballer en ze grepen de kans om dat waar te maken bij Ajax, de club die enige seizoenen terug drie Europese Cups op rij binnen sleepte, met beide handen aan. Omdat ze met zijn tweeën gingen, stonden hun ouders achter de verhuizing naar Amsterdam. Op de club, in de kamer van trainer Michels, mochten de jongens elke week even naar huis bellen.
Sören Lerby had het zwaar bij Ajax, maar hij was te trots om zijn ouders daarvan op de hoogte te brengen. Bovendien had hij Denemarken niet verlaten om er een paar maanden later met de staart tussen de benen weer terug te keren. Sören moest die eerste weken, net als Frank, in het tweede elftal beginnen. Al snel merkte hij dat hij het niveau aankon. Natuurlijk, het tempo lag nu hoger en hij had moeten wennen aan het aanvallende systeem met het gezamenlijk jagen op de bal, maar al spoedig werd hij een waardevolle pion in zijn nieuwe team. De problemen waren begonnen toen trainer Michels de Denen rijp achtte om mee te trainen met het eerste elftal. Daar maakte Lerby hardhandig kennis met de harde wetten van het professionele voetbal: hij ontmoette Wim Suurbier en Ruud Krol.
Sören herinnerde de eerste training met het eerste nog goed. In het afsluitende partijspel kreeg hij de bal toegespeeld door keeper Piet Schrijvers. Op het moment dat hij de bal wilde aannemen, werd zijn standbeen met geweld onderuit geschopt. Kermend stortte hij neer en greep meteen naar zijn pijnlijke enkel.
“Doe normaal, jankerd,” siste iemand in zijn oor. Toen Sören opkeek zag hij dat Suurbier met de bal aan de voet een tegenaanval opzette.
‘Jankerd’
Het was de eerste keer dat hij dit Hollandse scheldwoord hoorde, maar het venijn van Suurbiers intonatie verraadde meteen de betekenis. In sneltreinvaart werd de Deense debutant wegwijs gemaakt in het jargon van de Ajax-kampioenen. Hij mocht dan een contract bij Ajax hebben veroverd, zijn plaats in de pikorde werd spoedig duidelijk.
“Hé, pik, ga eens ergens anders zitten!”
“Klootzak, speel die bal meteen naar mij!”
“Voor het eerst voetbalschoenen aan, jochie?”
“Naar de kapper geweest, mietje?”
Boeven waren het, Wim Suurbier, Ruud Krol, Piet Schrijvers. Ze hadden prijzen gewonnen met Ajax en hadden aanzien. Hun comfortabele plekje in de kleedkamer lieten ze niet inpikken door de eerste de beste debutant uit Denemarken.

Met kracht smeet Sören de deur van zijn appartement achter zich dicht. Opnieuw zochten tranen een weg naar buiten. Machteloze woede, maar zelfs in deze veilige omgeving stond hij het niet toe. Volgende week werd hij achttien. Mannen huilen niet. Ruw trok hij zijn natte kleren uit en drapeerde ze over de verwarming. Ineens trapte hij tegen een doos die naast de koelkast stond. Op het moment dat zijn geladen voet het karton raakte, herinnerde hij zich de inhoud: vuurwerk! Overgebleven van het oudejaarsfeest enkele weken geleden. Geschrokken haalde hij meteen zijn voet terug en zeeg neer op een keukenstoel. Zijn ogen bleven gericht op de doos met de krachtige inhoud. De tranen zakten. Langzaam kwam hij tot rust.

Die dag had Sören weer met het eerste mee moeten trainen. Als een snelle leerling had hij de meeste gevaarlijke tackles wel kunnen ontwijken, maar de maandenlange treiterijen hadden vandaag een nieuw dieptepunt bereikt. Het was begonnen met afgeknipte sokken en een half potje Maggi in de soep. Meestal was het Suurbier. Lerby had niet gereageerd, vanwege het taalprobleem zou hij niet eens hebben geweten hoe. Hij dacht dat het erbij hoorde en dat deze ontgroening vanzelf wel zou stoppen. De pesterijen werden heviger toen Lerby zijn fiets na de training terug vond op het dak van de stalling en toen hij te laat op de training arriveerde, doordat er een briefje met Ajax-logo in zijn bus was gedeponeerd met daarop een veranderde aanvangstijd. Hij had een ferme uitbrander van trainer Michels gekregen, maar Lerby’s trots voorkwam dat hij uit de school klapte over deze vernederende steken. En deze dag, laat in de middag, net op het moment dat de jonge Deen dacht deze dag ongeschonden het trainingscomplex te kunnen verlaten, sloegen zijn kwelgeesten genadeloos toe. Frisgewassen zat Lerby op het toilet naast de doucheruimte. Rustig, met zijn broek op de enkels, deed hij zijn behoefte. Ineens werd de deur opengezwaaid en voordat Lerby van deze schrik bekomen was, ontving hij een volle emmer koud water die Suurbier met een zwierige zwaai over hem heen gooide. Daar stonden ze, Krol met een gulden in de hand waarmee hij het slot had opengedraaid en Suurbier met een lege emmer. In de haast zijn broek snel op te trekken, viel Lerby voorover.
“Stevige billenpartij, pik,” sneerde Suurbier, nog voordat de kwelgeesten lachend de toiletruimte verlieten. Toen hij alsnog zijn broek omhoog had getrokken, verscheen Ruud Geels in de toiletruimte. De spits van het eerste was een aardige vent. Hij had Lerby na de training wel eens geholpen met Nederlandse woorden. Door het trieste gezicht van de jonge Deen en zijn doorweekte broek had Geels meteen in de gaten wat er aan de hand was.
“Luister Sören, je moet van je afbijten. Eerder zullen ze niet stoppen. Laat niet over je heenlopen!”
Maar de vernedering was op dat moment te heftig en liet het goedbedoelde advies niet toe. Zonder te reageren verliet Lerby de kleedlokalen. In alle haast sprong hij op zijn fiets. Weg van deze plek.

Veerkrachtig meldde Lerby zich de volgende morgen weer op de training. Opnieuw leek hij de dag rustig door te komen. Suurbier bleef op afstand. Tijdens de training gebeurde er weinig, zijn kleren lagen nog intact in het kleedlokaal en de deur van het toilet werd niet onverwachts opengezwaaid. Schijn bedroog opnieuw, want toen hij als eerste ’s middags de gebouwen van De Meer verliet, vond hij zijn fiets terug met maar één wiel. Het voorwiel was eruit gedraaid. Rustig incasseerde Lerby deze tegenslag. Geen opkomende razernij die het vocht in de ogen dirigeert. Eerder vonkten daarin nu lichtjes die de donkere tunnel van de laatste weken verlichtte. Met de armen over elkaar leunde hij tegen de fietsenstalling en wachtte hij op het onvermijdelijke. Een gemene glimlach kroop op zijn gezicht. Het leek alsof Lerby wist er ging komen.
Na een minuutje kwam Wim Suurbier naar buiten. Als een herenboer die zijn oogst komt inspecteren. Lachend liep hij naar zijn slachtoffer.
“Zo, pik, heb je panne? Dat wordt lopen.” Voldaan liep Suurbier naar zijn auto die tien meter verderop tegenover de fietsenstalling geparkeerd stond. Hij opende het portier en zwaaide nog een keer naar Lerby. Toen ging hij achter het stuur zitten en startte de auto. Sören Lerby zette zich schrap tegen de stalling. Een vooropgezet plan naderde zijn uitvoering. Precies op het moment dat Suurbiers sleuteltje een mooie motorronk verwekte, barstte er een oorverdovend lawaai los onder zijn wagen. Een lawine van luide knallen scheurde de rust rond De Meer aan flarden. Suurbier kroop ineen op zijn stoel in de veronderstelling dat zijn auto ging exploderen. Met zijn handen voor zijn gezicht hing hij op het stuur. Even leek het alsof het hele stadion onder een donderend geraas zou bezwijken. Alle Ajax-spelers en trainer Michels kwamen met geschrokken gezichten naar buiten gestormd, net op het ogenblik dat Suurbier in volledige paniek zijn vehikel verliet. Toen trad ineens de stilte weer in, net zo onverwachts als de komst van de geluidsorkaan. Wim Suurbier stond lijkwit tegenover zijn medespelers naar adem te happen, de keiharde back van het kampioenenelftal van Ajax.
Sören Lerby, het slachtoffer van zijn pesterijen, was de eerste die de totale verwarring verbrak. De hele dag had hij in stilte geoefend op het vonnis dat hij nu met venijn bijna uitschreeuwde.
“Hé jankerd! Bang voor een Deense duizendklapper?” Om de overwinning op dit slagveld duidelijk te maken, stak achter het muurtje dat het veld met de parkeerplaats scheidde, Frank Arnesen zijn hoofd omhoog. Triomfantelijk zwaaide hij naar zijn Deense vriend. In zijn andere hand liet hij een doosje lucifers zien.
De wraakoefening drong langzaam door tot de Ajax-selectie. Voorstopper Barry Hulshof was de eerste die de schrik op zijn gezicht liet varen voor een langzaam opkomende bulderende lach. Dusbaba en Tahamta volgden. Dusbaba sloeg Ling gierend op de schouder en wees hinnikend naar Suurbier, die met een nerveus lachje de hoon ontving. Om de situatie nog een beetje te redden, liep Suurbier naar de fietsenstalling. Met zijn vuist tikte hij vriendelijk tegen Sörens schouder.
“Niet gek, Lerby. Mijn complimenten,” het was de eerste keer dat hij zijn naam noemde.
Maar Sören Lerby was nog niet klaar. Hij voelde zich meester over de situatie en keek Suurbier recht aan.
“Waar is mijn wiel, ouwe pik?”
Suurbier draaide zich om en liep naar zijn auto. Niets in zijn tred herinnerde aan de stoere verdediger die met veel bluf voor Ajax over tegenstanders heen denderde. Uit de kofferbak haalde hij het voorwiel en gaf het terug aan Lerby. De jonge voetballer bevestigde het wiel weer aan de voorvork. De Ajax-spelers voelden dat de voorstelling voorbij was en keerden terug naar binnen. Wim Suurbier startte voor de tweede keer zijn auto en vertrok, zodat op de open plek Lerby met Frank het vuurwerkafval bij elkaar graaide. Trainer Michels stond nog steeds buiten. Toen Lerby het afval in een zak deponeerde, nam de coach het vuilnis van hem over. Vaderlijk legde hij een hand op zijn arm. Sören Lerby zou de woorden die de trainer toen sprak, nooit vergeten.
“Tja jongen, voetbal is soms net oorlog,” zei Michels met de van hem bekende intonatie, waarna ook hij naar binnen wandelde.
Als een sergeant begon Lerby aan de route langs de groenteman, het basketbalpleintje en de kinderboerderij. Met de kop in de wind fietste hij naar huis. Het debuut voor Ajax kwam eraan.

donderdag 15 april 2010

De alchemist

In het Emirates
langs de lijn
zien we de coach in maatkostuum
met het filosofisch brein
vaak
voor prachtig voetbal pleiten

Met het wijze hoofd op die magere nek

is de vergelijking met
een professor
op chemische faculteiten
niet eens zo gek.

Want zoals eeuwen terug
de alchemist
al geduldig deed:

wordt nu
door Arsène Wenger
met alle elementen uit de klas
Arsjavin, Nasri,
Vermaelen, Van Persie
verbonden met Fàbregas,
in zijn scheikundig kabinet
nauwgezet
een formule
naar goud gesmeed.

donderdag 8 april 2010

De ontnuchtering

Ook deze oudejaarsavond werd gedragen door euforie. In het hoofd nestelt vaker een prettige lichtheid als de oliebollen gebakken zijn en alles weer tot een goed einde lijkt te komen. Maar mijn vrolijke stemming werd versterkt door het zaalvoetbaltoernooi waaraan ik die dag met een aantal vrienden had deelgenomen. Na een stroeve poulefase die we doorkwamen vanwege een Wim Kieft-achtige ontsnapping, was onze motor op toeren gekomen. Het bij elkaar geharkte team begon te draaien en we stootten rechtstreeks door naar de finale. In de eindstrijd eiste ik de hoofdrol op door bij een 1-0 stand, vlak voor tijd een penalty uit mijn doel te tikken. Mede daardoor pakten we de cup!
Niet dat die beker zo veel voorstelde, maar zo’n overwinning op juist deze dag van beschouwend terugkijken en het tellen van zegeningen, zorgde voor een genoeglijke zoem richting de jaarwisseling.
We stonden frisgewassen in het dorpscafé aan de bar. Erik, die vandaag de winnende goal in de finale binnen schoot, Ron, Marcel en ik. Ron en Marcel waren geen voetballers. Ron hield wel van sport, maar niet in teamverband. Hij vond het gekmakend als hij door andermans fouten de strijd verloor. Jaren geleden koos hij daardoor voor mountainbiken. In die tijd was geen enkele prijs binnengehaald, maar in ieder geval kon hij dat alleen zichzelf verwijten. Marcel, die enkele huizen verderop bij mij in de straat woonde, was meer van de muziek. In zijn jeugdjaren had hij wel gevoetbald, maar al snel dreef hij richting de scheurende gitaarrock, zowel in verschijningsvorm met een lange paardenstaart en vervaarlijk uitziende tatoeages op armen en kuiten, als in daden, want Marcel was de gedreven frontman van een zogenaamde trash-metalband.
De avond kabbelde lekker voort aan de bar. We praatten elkaar bij over de afgelopen maanden en hoorden van de plannen voor het nieuwe jaar. Net op het moment dat de dj de tijd enkele decennia terugdraaide door een nummer van George Michael in te zetten, vroeg Ron naar het zaalvoetbaltoernooi van die dag. Enthousiast praatte Erik hem bij over onze trage start, zijn mooie goal en mijn gestopte strafschop. Zoals hij wel vaker deed tijdens een verschrikkelijk zwijmelnummer, had Marcel zijn staart losgegooid en zijn luchtgitaar opgepakt. De spijt van George Michael (‘…and I never gonna dance again, guilty feet have got no rythm…’) werd wild headbangend begeleid. Even een statement maken. Toen de door mij gekeerde pingel besproken werd, gooide hij zijn mat weer in de nek en mengde zich in het gesprek.
“Een penalty? Dat moet toch niet zo moeilijk zijn, die schiet je toch gewoon binnen.”
Mijn prestatie van die middag en de uitgelaten sfeer in de kroeg hadden mijn zelfvertrouwen een aangename boost gegeven. Lichtelijk overmoedig ging ik in op Marcels stelling.
“Nou, zo simpel is het niet. Vaak zie ik aan het standbeen van de speler welke hoek hij kiest. Ik heb dit seizoen al meerdere penalty’s gestopt.”
Marcel hoonde het weg. “Ik heb al acht jaar geen bal meer aangeraakt, maar een strafschop schiet ik zo langs je heen.”
Marcel had ik regelmatig aan het werk gezien. Covers van Metallica en Megadeth knalden zo uit zijn keel.. Op het podium was hij volledig in zijn element. Maar hier begaf hij zich brutaal op mijn terrein.
“Eén penalty misschien wel, maar meerdere achter elkaar?”
“Dan ook,” antwoordde Marcel, zelfs morgenvroeg geef ik je het nakijken. Wedden?”
Zelfverzekerd stak hij zijn hand uit.
“Prima, Marcel!”, gretig schudde ik zijn hand. “Dat staat. Wat is de inzet?”
“Een etentje in het dorpscafé,” zei Marcel om het af te ronden. George Michael was weer bij het refrein beland. Met een ferme zwaai gingen de haren weer voor het gezicht. ‘Careless whisper’ kreeg weer de wind van voren.
Diep in de nacht kwamen mijn vriendin en ik enigszins beneveld thuis van het oudejaarsfeest. Het jaar was goed afgesloten. De precieze reden was me niet meer duidelijk, maar ergens diep in de nacht had ik op een tafel met Ron een dans uitgevoerd waarbij de hele kroeg meegezongen had. Mijn oren suisden nog na. Op het moment dat mijn hoofd het kussen raakte, viel ik in een diepe slaap.
Het duurde even voordat het geluid van de deurbel tot me doordrong. Ik opende mijn ogen. In rode cijfers gaf de wekker 07.21 aan. De eerste zonnestralen braken door het gordijn. Meteen zat ik rechtop in bed. Foute boel, leek me. Terwijl mijn vriendin rustig doorsliep, gleed ik uit bed. In onderbroek en T-shirt daalde ik snel de trap af, met kloppend hart opende ik de voordeur.
Daar stond hij.
In een vaal Iron Maiden-shirt, een afgeknipte spijkerbroek en daaronder soldatenkistjes: Marcel. In zijn rechterhand wipte hij een plastic bal op en neer.
“Goedemorgen. Ben je er klaar voor?”
“Klaar voor? Voor wat?” Mijn schrik voor een onheilstijding maakte plaats voor oprechte verbazing.
Marcel antwoordde niet. De bal bleef op en neer wippen op zijn rechterhand en op zijn gezicht ontstond een grote grijns. Langzaam daalde de reden van zijn vroege komst in mijn hoofd. Ons gesprekje over het toernooi en zijn mening over de strafschop. De weddenschap!
Ik haalde met een zucht een hand door mijn verwarde haren.
“Mijn god, Marcel! Het is net zeven uur!”
“Ja, en?” De bal ging weer op en neer, de grijns zat gebeiteld op zijn gezicht. Er was geen ontkomen aan. Ik kon de deur dichtgooien, terugkruipen in mijn warme nestje en de komende maanden de hoon over me heen krijgen, of nu de uitdaging aangaan.
“Geef me twee minuten,” zuchtte ik tenslotte.
In de slaapkamer sliep mijn vriendin vredig verder. In alle stilte hees ik me in een trainingspak. Glimlachend dacht ik terug aan het moment gisterenavond dat George Michael zijn liefdesverdriet door de boxen kwijlde. De melodie kroop weer in mijn gedachten. ‘Early feet have got no rythm’, fluisterde ik in mezelf.
Marcel wachtte rustig op het tuinmuurtje toen ik de voordeur voorzichtig sloot. We keken elkaar met een vette lach aan, maar zeiden niets. We staken de straat over die bezaaid was met vuurwerkresten. Onder een struik zat een bonte kat. Schichtig volgde hij onze zwijgzame gang naar het doel op het speelveldje aan de andere kant van de weg. Hij begreep er ook niets van. Marcel liep meteen naar de strafschopstip en legde de bal erop. Zelfverzekerd liep de hardrocker vier stappen naar achteren. Volkomen hilarisch; een rocker en een keeper op de eerste dag van het jaar in alle vroegte op een geheel uitgestorven speelveld. Maar het was hem duidelijk menens. In al mijn spieren voelde ik de biertjes en de tafelshowdance, maar er zat maar één ding op; geconcentreerd zakte ik op de doellijn door mijn knieën. De aanloop was kort en krachtig, vol haalde Marcel uit met zijn rechter soldatenkistje. De speelgoedbal was niet bedacht op dergelijk geweld en fladderde op hoge snelheid in mijn richting. Voor ik een hand kon uitsteken, floot de bal langs me heen in het doel. Marcel huppelde er direct achteraan, pakte de bal weer op en keerde terug naar de stip om zijn missie voort te zetten. Vier stappen achteruit, felle aanloop. Deze keer zette hij met een punter het projectiel in beweging. Het effect was hetzelfde: onnavolgbaar, als een ballon waar met volle kracht lucht uit ontsnapt, vloog de bal langs mijn graaiende armen. Onverstoorbaar rende Marcel weer achter de bal aan. Niets kon hem nu nog tegenhouden. Zijn ferme tred haalde mij uit mijn lachstuip. Het vooruitzicht drie keer achter elkaar vanaf de penaltystip gepasseerd te worden door een zanger van een metalband op legerkisten ging natuurlijk te ver. Listig besloot ik me te richten op zijn standbeen, een truc die ik vaker toepaste. Weer vier passen achteruit en de aanloop. Ik kon focussen op zijn standbeen wat ik wilde, zijn volle uithaal stuurde de onberekenbare speelgoedbal vervaarlijk richting mijn linkerhoek. Mijn afzet was nog flink, maar ik kon niet voorkomen dat zijn derde penalty in de winkelhaak verdween.
Nog voordat de bal achter het doel stil lag, huppelde Marcel het veldje af. Op weg naar zijn warme nestje. “Woensdagavond. Weekmenu ‘De Kraai’. Half acht,” riep hij nog over zijn schouder.
Daar lag ik, voor het doel op het speelveldje. Drie keer verslagen vanaf de stip door een man die acht jaar geen bal aangeraakt had. De bonte kat zat nog steeds in de struiken. Het beest schrok van de voordeur die Marcel dichtsloeg. Even kromp hij ineen.
Het nieuwe jaar was weer begonnen.

zondag 4 april 2010

Weer geen glorie

Ricky van den Bergh teisterde vanaf de zestien
dit seizoen de Nederlandse latten,
een ode aan die Weense trainer
die ooit vijf flesjes van het doel af spatte

De traptechniek van Ernst Happel
werd een legendarische prestatie,
Ricky’s ‘bijna-goals’ leverden weinig roem
en brengen ADO wellicht naar degradatie

Totdat een blessure van doelman Zwinkels
en voor zijn vervanger Ditewig rood,
de wedstrijd tegen Ajax
een nieuwe kans op glorie bood

Als keeper doorstond hij Ajax’ stormen
alle schoten werden heldhaftig gekeerd
totdat Alderweirelds goal alles weer verwoestte
de glorie van Ricky van den Bergh; opnieuw geannuleerd.