donderdag 29 maart 2012

Verscheurd

Hij was vorige week erg teleurgesteld, onze zoon. Zijn keepersshirt kwam zwaar gehavend uit de wasmachine. Beteuterd keek hij naar de mouw, die er in flarden bijhing. Zijn wereld was even helemaal in de war.
Twee jaar geleden kwam hij er op Koninginnedag mee aanzetten. Met een muntje van 50 eurocent heerlijk brandend in zijn vuist, had ik hem samen met zijn broer de vrijmarkt opgestuurd. Tussen alle zelfgebakken cakejes, Sesamstraatpuzzels en oude rollerskates koos hij het tweedehandse keepersshirt. Met gestrekte armen hield hij het tricot stralend voor me. Een kleine Italiaanse vlag op de voorkant, achterop een grote één met in strakke letters een naam erboven.
“Buffon,” zei ik, niet zonder bewondering.
“Wie is dat, pap?”
“Dat is de keeper van Italië, jongen. Hij is heel goed.”
In zijn ogen gebeurde van alles. Er viel, naast de trots vanwege zijn nieuwe aanwinst, ook een prettig vooruitzicht te lezen. Die avond thuis, zou hij op het veldje als de keeper van Italië het doel verdedigen. Op zijn lijstje met vastigheden werd daarmee een nieuw ritme bijgeschreven. Naast het vaste ontbijt, een snee peperkoek met een glas optimel, het samen kijken naar Het Klokhuis en het bezoek aan oma op zaterdagavond, zou hij sinds die dag de naam Buffon op zijn rug dragen als hij op het veldje op doel stond. Het keepersshirt werd een anker in zijn bestaan.
Tot de wasbeurt van vorige week. Met een lichte neiging naar autisme redeneerde hij dat met het verscheurde shirts de wereld tussen de palen zou ophouden. Een bal stoppen in een blouse van de Hema? Kom nou, het Nederlands elftal in een zwart sporthemd, daar kan hij al moeilijk bij.
Gelukkig ging zijn moeder vandaag naar de winkel. Ze nam nieuwe kleren voor hem mee. Ongeïnteresseerd haalde hij de spullen uit de tas. Met gestrekte armen hield hij een trui voor me.
“Ah, mooi groen, net zoals de trui van Van der Sar,” zei ik slinks.
Hij kent mijn bewondering voor de Nederlandse recordinternational. In zijn ogen gebeurde weer van alles. Hij wachtte twee seconden, trok toen de nieuwe trui aan en greep naar zijn bal.
“Ga je mee naar het veldje, pap? Ik keep!”
Zijn moeder gaf ons verontwaardigd de niet-met-nieuwe-kleren-look, maar dat was voor later zorg. Het doel heiligde hier de middelen. De crisis is inmiddels bezworen. Onze zoon staat weer op doel.

donderdag 22 maart 2012

78 minuten

In het London Chest Hospital opent Fabrice Muamba vroeg in de ochtend zijn ogen. De gordijnen van zijn kamer op de unit intensive care houden het daglicht buiten. Slechts de LED-lampjes van de hartmachine, waaraan hij vastgeklonken zit, zetten de ruimte in een schaars licht. Met een blik opzij ziet Muamba de contouren van het kastje naast zijn bed, de vaas met bloemen en de transistorradio.
De gedachte waarmee hij gisteren de vermoeiende dag eindigde, heeft het brein niet verlaten. Met een ernstige blik zat de cardioloog naast zijn bed, met de handen devoot gevouwen rustend op zijn knie. De woorden die de arts na enkele dreigende seconden sprak, razen nu weer als een ondergrondse metrotrein door zijn hoofd.
“Je bent 78 minuten weggeweest. Eigenlijk was je dood.”
Bewegingloos, met de ogen gesloten, probeert Muamba grip te krijgen op de boodschap van de dokter. 78 minuten. In die tijdspanne kon hij op en neer rijden naar het huis van zijn vader. Of op Picadilly Circus een mooie opera bezoeken, sommige duurden minder lang. 78 minuten, dat was het tijdstip van de match waarop coach Coyle hem toeschreeuwde de tegenstander pijn te doen: “Ga er overheen, Fabrice! Gebruik die longen!”
Van de wedstrijd tegen de Spurs kon Muamba zich weinig herinneren. Een fel duel om de bal met Gareth Bale, ergens in de eerste helft, verder kwam hij niet. Het incident, dat de dokter ‘the collapse’ noemde, was een groot donker gat. Het neervallen, de reanimatie op het veld, de electro-schokken in de ambulance, Muamba had het aangehoord alsof het om de oud-oom van een vriend ging. De waarheid was te absurd. De onomstotelijke werkelijkheid dat hij zélf de hoofdpersoon in deze nachtmerrie is, begint langzaam, als een tijdklok die stapsgewijs terugtelt tot de explosie, tot hem door te dringen.
Voorzichtig, zonder geluid, wordt de deur van de kamer geopend. In het ganglicht dat naar binnen valt, stapt Muamba’s vader de kamer binnen. Onberispelijk, in zwart kostuum, witte blouse en grijze stropdas, leunt de man die Muamba het leven leerde tegen de zijkant van het bed. Hij kijkt zijn zoon in de ogen, trots en zorgelijk ineen, zegt niets, maar pakt met één hand die van zijn kind stevig vast. Met de andere hand draait hij het knopje van de transistor op het kastje om. Operaklanken vullen zacht zalvend de kamer. Fabrice Muamba herkent de muziek en het verhaal: Attila van Verdi. Ze vallen in het laatste deel. Terwijl de aria klinkt waarin de koning ontdekt wie het volk van de Hunnen probeerde te bedriegen, neemt Fabrice in zevenmijlslaarzen zijn onstuimige leven door: de jeugdjaren in Congo, in de buitenwijken van Kinshasa, de lange reis op weg naar zijn vader in Londen, de lessen Engels op de Kelmscott School, de ontmoeting met Shauna, zijn liefde, en het onberispelijke hoogtepunt; de geboorte van hun zoontje.
Bij de eerste uithalen van de grote finale schuifelt Muamba’s vader naar het raam, Attila wordt wreed neergestoken door zijn bedrieger. Voorzichtig, alsof anders de kracht van het moment zou verdwijnen, duwt hij het gordijn opzij. De eerste lentestralen schieten gretig naar binnen en landen op het gezicht van Fabrice. Met toegeknepen ogen laat hij de warmte toe. Langzaam sterft de muziek weg. Muamba’s ademstoot die ritmisch zijn neusgaten binnendringt en verlaat, is het enige geluid dat de absolute stilte verstoort. Het klinkt waarachtig als een nieuw begin, uitzonderlijk en oprecht.

zaterdag 17 maart 2012

Op de gang

Samen met mijn oudste zoon op de bank. Hij verzonken in een computerspelletje, ik keek op Youtube naar de minisoap Krul en Van Persie zijn geen vrienden. Het geloei van de supporters vanuit het stadion leidde onze oudste af van zijn avontuur met Mario Bros. Zijn duimen stopten de strijd en met zijn hoofd knikte hij naar het gooi- en smijtwerk.
“Wat doen die?”
“Dat zijn twee spelers van het Nederlandse elftal. Ze hebben ruzie,” antwoordde ik.
Zwijgend staarden we samen naar het schermpje. Scheidsrechter Webb deed zijn best, maar net als in de laatste WK-finale, kreeg hij de gemoederen niet gesust. Het schelden ging maar door. Dit was geen voetbalwedstrijd meer. De keeper van Newcastle en de Arsenal-spits leken twee willoze poppetjes, verdwaald in een computerspelletje boksen, overgeleverd aan een gamer die ergens agressief de joystick bediende.
Onze jongste kwam erbij staan. “Waar kijken jullie naar?”
“Naar voetbal. Ze hebben ruzie. Ze spelen samen voor Nederland,” legde de oudste uit. De armen van Van Persie gingen wild de lucht in om de fans op te jutten. Geprikkeld door het tafereel gaf onze jongste zijn broer giechelend een por, er volgde direct een verontwaardigde duw terug.
“Kappen nou!” zei ik met iets te veel nadruk. Het vuur spoot uit mijn ogen. Ze weten wat dat betekent: nu stoppen, anders volgt er detentie op de gang. Onze jongens, 7 en 5 jaar, hielden er meteen mee op. Zij wel, terwijl het pandemonium op het veld zich als een kloppende puist op het aangezicht van de naderende EK-zomer meldde.
Hoeveel vuur zit er in de ogen van Van Marwijk?

donderdag 15 maart 2012

Naar het veldje

Het is een filmpje als zovele. Cambuur-speler Mark de Vries staat voor een sponsorbord met Vriendenloterij, E-on en Amstel Bier. De verplichte paringdans van voetballer en journalist. Ik zet me schrap voor het gebruikelijke.
“Ik ben blij voor de supporters.”
“We doen het met het team.”
“Zondag is er weer een wedstrijd.”
Maar dan komt de brief ter sprake. De ontslagbrief van SC Cambuur die bij De Vries op de deurmat plofte. Hij is 36 jaar, vele voetbaljaren liggen achter hem. De mooiste seizoenen beleefde hij in Schotland, waar hij voor Hearts of Midlothian prachtig streed met monsterlijke voorstoppers zonder voortanden, maar het einde lijkt nu in zicht. Het raakt Mark de Vries op de kin, voor de camera begint hij te huilen.
Het is glashelder. Achter die waterige ogen, diep weggedoken in dat grote bonkige lijf, huist nog steeds dat kleine jongetje dat bij de meester van de vijfde klas uit het raam staart. Daarginds, achter de notenbomen van boer Jacobs ligt het veldje. Hij kijkt op de klok, nog een kwartier. Dan mag hij gaan voetballen met de jongens, tot het donker wordt. Zijn leren bal brandt al in zijn rugzak. Maar ineens staat de meester naast hem, in zijn hand houdt hij dreigend een werkstuk. Het broedseizoen van de gele kwikstaart.
“Onvoldoende, De Vries, nablijven!” De meester zet een rode streep door de wedstrijd op het veldje. Met een brok in de keel ziet hij de jongens wegrennen als de zoemer gaat.
Tegen alle mediatraining in, rollen de tranen van Mark de Vries over de wangen als zijn contract niet wordt verlengd. “Waarom raakt het je zo?” wil de reporter weten. In vier woorden verklaart De Vries niet alleen zijn verdriet, maar ook de massale aandacht voor een EK of een wedstrijd op televisie en waarom week in week uit gezinnen op zondagmiddag worden ontwricht. Terwijl hij zijn schouders machteloos ophaalt, legt hij, goudeerlijk, de zin van vele mannenlevens bloot:
“Ik wil gewoon voetballen.”
Alle mannen huilen als ze niet meer naar het veldje mogen.

zondag 11 maart 2012

Old school

Vandaag werd het woord weer een keer gebruikt: inswinger. Prachtig woord uit de oude school, toen de voetbalschoenen nog zwart waren en de hoekvlag in tweeën brak als je er tegenaan viel. Als de midvoor gevloerd werd, riep je om een pienantie en op Kaalheide werd nog gewoon gevoetbald. Als de samenvatting van Roda tegen Haarlem daar was afgelopen, schakelde Studio Sport naar de korfbalwedstrijd van Ons Eibernest tegen PKC. Niemand keek ervan op.
Vanmiddag zat ik ouderwets op een verjaardagfeestje. Ouderwets gezellig. Johan Cruijff kwam ter sprake, nog zo'n geest uit een ver verleden. Ik besloot er een oude oneliner uit te gooien.
"Die heb ik nog zien voetballen."
Het maakte weinig indruk. Een aantal anekdotes over het WK van ’74 en verhandelingen over het meesterlijk bespelen van ruimte en tijd hielpen ook niet, mijn jeugdige toehoorders bleven me vragend aankijken.
"Het meesterlijk bespelen van ruimte en tijd? Zoals Messi bedoel je?"
Daar zat ik met mijn goede gedrag tussen de borrelnootjes en het abrikozengebak.
"Messi doet wat hij wil. Hij scoort er zo vijf in een Champions League-wedstrijd. Heb je hém ooit zien spelen?" vroegen ze er meteen achteraan. Ze hebben gelijk, het is hoog tijd voor een bijscholing. Ik ga naar Camp Nou. Wie gaat er mee?

donderdag 8 maart 2012

Wlodi

Het AD-toernooi van ’88, Feyenoord speelt tegen Real Madrid. Naast me zit een meisje, voor het eerst neem ik een vriendinnetje mee naar een voetbalwedstrijd. Nadat ze me eerst een vraag stelde over het kale hoofd van John Metgod en de snor van Sjaak Troost, wijst ze nu naar een andere speler.
“En wie is dat dan?”
Aan de zijlijn staat een speler met kort krullend haar in het Feyenoord-shirt. Over zijn borst staat in een gele baan het woord 'Opel'. Zijn benen steken O-vormig uit het korte zwarte broekje. Hij loopt een beetje raar.
"Dat is Smolarek," zeg ik, "Wlodi Smolarek, hij komt van Eintracht Frankfurt."
Het waren de jaren dat de Koude Oorlog nog nasmeulde. Lang gold er een strenge grens tussen West- en Oost-Europa. De Pool was één van de eerste spelers die onder het IJzeren Gordijn mochten doorkruipen. Via de Bundesliga landde hij die zomer in De Kuip.
Halverwege de eerste helft mist Smolarek een kans voor Feyenoord. Buyo, de fel uitgekomen doelman van Real, schoffelt hem onderuit. "Loddie," hoor ik naast me als Smolarek opstaat en met zijn gebogen rug zijn positie weer inneemt, "hij past hier wel."
Het eerste meisje dat ik meenam naar een voetbalwedstrijd had er kijk op. Haar moest ik in de gaten houden. Nog steeds wordt ze elke morgen naast me wakker. Wlodimierz Smolarek, de Poolse buitenspeler die voor onze ogen door Buyo omver werd gekegeld, overleed gisteren in zijn slaap.

zondag 4 maart 2012

RVP

De polsen van Billy draaien als een bezetene de worsten op de plaat. Vlak voor het eindsignaal maakt de snackverkoper op het trottoir van Anfield Road, daar waar de lange hoofdtribune overgaat in 'The Kop', zich op voor de stroom van hongerige supporters.
Billy luistert naar het geluid van zijn sudderende saucijsjes. Het vermengt zich vertrouwd met het ritme van de rijen. Liverpool was goed gestart, op weg naar het stadion meldde de autoradio immers een eigen doelpunt van Arsenal, maar nu, diep in de tweede helft, de broodjes zijn gesneden en de ui gebakken, is het opmerkelijk stil op de tribunes.
Billy kent de explosies van Anfield. Diepe golven van vreugde die het veld overstromen na een schot van Gerrard. Geluk dat als een rijpe puist uitbarst na een solo van Suarez. Jaren terug stond hij zelf in het oog van de orkaan als Robbie Fowler en Ian Rush scoorden. Of nog eerder, toen Kenny Dalglish de Reds naar Europese bekers schoot. Nu is het onder de tribune ongemakkelijk kalm en Billy weet wat dat betekent: de fans zijn niet tevreden.
Precies op het moment dat Billy op zijn horloge kijkt, laat de betonnen kolos een nieuw geluid door, een geluid dat Billy hard raakt op de kin. Het is de galm van onheil. Een zware energie lijkt zich in de rangen naar binnen te keren, waar het wild om zich heen woedt. Als een gekooid roofdier dat zich onwillig neerlegt bij het onvermijdelijke. De gesmoorde vloek uit 40.000 kelen is duidelijk: Arsenal heeft gescoord.
Meteen verlaten de fans de vakken. Met het hoofd gebogen, als verslagen soldaten die terugkomen van het front, passeren ze de snackhoek van Billy.
"What happened?" vraagt Billy aan een man in een oud Dudek-shirt.
De supporter kijkt even op, uit zijn mond ontsnappen met tegenzin drie woorden.
"Van Persie, damn!"

donderdag 1 maart 2012

Wembley

Ze zat naast me in de klas. Ik was elf jaar en durfde niet te vragen of ze verkering met me wilde. Daarom begon ik over de wedstrijd van die avond. Van mijn ouders mocht ik de hele wedstrijd zien. Opgewonden vertelde ik over Cruijff, Rep, Rensenbrink; het Nederlandse elftal op Wembley! Over de Engelsen, met Ray Clemence in het doel. Met Liverpool had hij de Europa Cup 1 gewonnen in een groen keepersshirt. Alle Engelse keepers droegen in die tijd een groen keepersshirt. Ray Clemence droeg daaronder het rode broekje van Liverpool. Hij was de reden dat ik in de gymles in een groen shirt met een rood broekje verscheen.
Ze was niet onder de indruk.
Maar toen, in ’77, werd het de wedstrijd van Jan Peters. In het oude Wembley-stadion schoof de middenvelder van NEC vanaf de zestien twee keer de bal voorbij de doelman. Een onvergetelijke avond, maar roem blijkt vergankelijk.
Vijfendertig jaar later oefent Oranje tegen Engeland. Wembley zit in een geheel nieuwe jas. Aan de zijlijn verschijnt een grijze man met een invaller voor de Engelse ploeg. Ray Clemence is een kleurloze assistent geworden. Terwijl de hoofden van Huntelaar en Smalling kraken en Arjen Robben Nederland naar een mooie overwinning krult, zit Jan Peters ergens in een Groesbeekse huiskamer. Hij schuift driftig over tafel met bierglazen en viltjes. In zijn ogen zit vuur.
Nog één keer mag hij uitleggen hoe hij Wembley veroverde.