donderdag 24 februari 2011

Fluitend door Luik

Ineens flitst het bordkartonnen decor van AVRO’s toppop door mijn hoofd. De gefiguurzaagde vrolijkheid van de jaren zeventig. Ver voor de moderne terreur van MTV met videoclips waarin vrouwen sensueel met de tong over hun bovenlip glijden, deed Toppop het met een benepen podium onder studiolampen waarop Boney M elastisch ‘Hooray! Hooray! It’s a holi-holiday’ playbackte. Tegen het eind van het nummer kwam de rookmachine. Abba en Queen waren vaste gasten en in de coulissen stond het showballet van Penny de Jager klaar als de vijf Jackson-broers niet in het land waren en Ad Visser ‘Blame it on the boogie’ aankondigde.
Het is 2011, zaterdagavond. Thuis op de bank kijk ik naar het Engelse voetbal op de BBC. Het middenveld van Everton tikt vrolijk de bal naar voren. Doelpunten vallen als rijpe appels. Tussen Tim Cahill, Michael Arteta en Johnny Heitinga zie ik er één van The Jacksons lopen. Marouane Fellaini. Lange sierlijke voetballer met een bolle kroeskop. Om hem heen probeert iedereen aandacht te vangen met ingestudeerde danspasjes na een goal, gekleurde voetbalschoenen en tatoeages in de nek. Maar tussen de lawine van de moderne tijd kijk ik geboeid naar de wildgroei op het hoofd van de Marokkaanse Belg. Er zouden met gemak twee volwassen cavia’s in kunnen huizen. Lichtvoetig glipt Fellaini naar het vijandelijk 16-metergebied. ‘Blame it on the boogie’ lijkt hij te neuriën. Gefiguurzaagde vrolijkheid uit de jaren zeventig tikt de bal rond op het middenveld van Goodison Park.
Everton ontdekte Marouane Fellaini in Luik. Industriestad met de uitstraling van een verregende poedel. Een eindeloze rij van grauwe straten waar mensen met afhangende schouders doorheen lopen. Ze staren naar de grond. Er is niets te zien. Het leven is het lelijkst op een namiddag in Luik. Ieder weldenkend mens komt er alleen in juli, op doorreis naar het warme zuiden. Maar ooit wandelde Fellaini door dit troosteloze oord, ging ie naar de training van Standard. Of fietste hij naar huis. Floot hij een discodeuntje? Een fluitende Jackson op de fiets door Luik. Het klinkt als de eerste lenteochtend na een barre winter.
Everton beëindigt de wedstrijd met vijf goals. Tevreden zet ik de televisie uit. Het is bijna maart, de vakantieplannen voor de zomer komen eraan. Nog een paar maanden, dan passeren we de stad waar Fellaini, de vrolijke discobroer van Michael Jackson, fluitend doorheen fietste. De zomer mag weer beginnen.

zaterdag 19 februari 2011

Het jaar van Giggs

De rust in de heuvels van Denbigh wordt ruw verstoord. Luid blaffend rent een hond vanuit het bos een heideveld in. Een paar meter voor hem zit een konijn in doodsangst. Krachtig maakt het knaagdier sprongen van links naar rechts en zelfs terug naar de bosrand, alsof de vluchtroute steeds opnieuw wordt bijgesteld. Het konijn is veel sneller dan zijn achtervolger, maar de vele extra meters houden de uitkomst van de race open.
“Nobby, hier!”, gilt opeens een stem. Het maakt een einde aan de wedstrijd. De hond houdt meteen stil, kijkt afwisselend naar het wild springende konijn en de bosrand waar het commando vandaan komt, maar rent dan terug naar zijn baasje. Tussen twee hoge eiken staat de man die Nobby het bevel gaf. Onbewogen volgt hij zijn hond. Pas als ie zich, keurig afgericht, aan zijn voeten werpt, zakt Ryan Giggs, al twintig seizoenen linksbuiten van Manchester United, door zijn knieën en kroelt door de lange haren van zijn trouwe kameraad.
“Laat dat konijn met rust, daar zijn we niet voor gekomen, lobbes!”
Giggs staat op, grijpt in zijn jaszak, draait zich om en gooit een balletje ver het net afgelegde bospad op. In volle ren gaat Nobby achter het speeltje aan. Zijn baasje volgt in alle rust de wildebras. Om zijn schouders draagt hij een veldtas en een jachtgeweer. Het wijst kaarsrecht naar boven.

De kleedkamervloer van Manchester United lag bezaaid met modder, voetbalschoenen en afgetrokken stukjes tape. De stadsderby tegen City was een half uur geleden geëindigd. De onwaarschijnlijke omhaal van Wayne Rooney besliste het duel in het voordeel van de thuisploeg. De euforie van de fans zwol op tot de verste hoeken van Old Trafford en tintelde na in het kleedlokaal. Ryan Giggs genoot ervan. Het waren de mooiste momenten van het bestaan als profvoetballer. Het leek nog het meest op naspel na een heerlijke vrijpartij. Ooit had hij het een vriend proberen uit te leggen. “Het geluk in de ogen van je geliefde als ze tevreden in slaap valt, daar lijkt het nog het meeste op,” had hij gezegd.
Terwijl zijn ploeggenoten zich vrolijk omkleedden en naar de persruimte vertrokken, zat Giggs nog in voetbalbroekje en ontbloot bovenlijf op zijn stoel. Ineens stond coach Ferguson naast hem.
“Weet je het al, Ryan?”, had hij gevraagd.
“Nee trainer, ik ben er nog niet uit,” vertelde de voetballer naar waarheid.

Ryan Giggs en zijn langharige bastaardhond arriveren bij een open stuk in het bos. Nobby kruipt driftig door het kreupelhout en springt over boomstronken en afgebroken takken. Bij de resten van een omgezaagde boom haalt de aanvaller van United de jachtspullen van zijn rug en gaat zitten. Twee dagen na de winst op City, was hij vroeg in de ochtend vanuit Manchester naar het noordoosten van Wales gereden. Giggs keerde vaker terug naar zijn geboorteland als hem iets dwars zat of als de vorm uitbleef. De glooiende heuvels en de dichtbe bossen van Denbigh boden dan de rust voor antwoorden. ‘Ik ben jagen’, schreef hij op een briefje in de keuken. Alleen Nobby mocht mee, die stelde tenminste geen vragen.
Als de hond weer verwachtingsvol voor hem staat, grijpt Giggs in zijn veldtas en pakt het balletje. Met een krachtige worp landt het speelgoed veertig meter verderop. Nobby laat zich niet weerhouden door het dichtbegroeide gedeelte van het bos en sprint erachteraan. Met een glimlach kijkt Giggs de speelse viervoeter na. Hij grijpt opnieuw in de veldtas voor een meegebrachte boterham als zijn aandacht wordt getrokken door een ander beest. Giggs schrikt. Haaks op de richting waarin Nobby is verdwenen, staat een hert. Prachtig rank op de benen zoekt het edele dier op de grond naar voedsel. Giggs schat de afstand in, zo’n 25 meter. De adem van Ryan Giggs stokt, maar hij reageert meteen. Nauwelijks merkbaar glijdt zijn rechterhand naar het jachtgeweer naast hem. Als een film in slowmotion brengt Giggs het wapen naar zijn schouder en legt aan. Meteen heeft hij het beest vol in het vizier. Dan heft het hert zijn hoofd. Giggs kijkt recht in de bruine ogen. De wijsvinger spant zich om de trekker. Seconden passeren. Het is wachten op het schot. Vaak genoeg had hij deze lengte doeltreffend overbrugd met een venijnige knal in de bovenhoek. Beelden flitsen door het hoofd van de voetballer; een vergeefse duik van de doelman van Sunderland, de fans die gek worden van vreugde, Scholes, Ferdinand, Berbatov bespringen hem. Opeens staat coach Ferguson weer naast hem, in het kleedlokaal. Onaangedaan, alsof de spierspanning van de man tegenover hem koud laat, blijven de ogen van het hert gericht op de jager. Maar in plaats van door te halen, ontspant de wijsvinger om de trekker. Giggs haalt zijn oog uit het vizier en laat het geweer zakken.
De aanvaller van United zet zijn geweer terug tegen de boomstronk en pakt een gsm uit zijn jaszak. Hij toetst een nummer in en staart naar het hert dat de zoektocht naar voedsel voortzet en lichtvoetig tussen de bomen verdwijnt.
“Hallo.”
“Met Ryan, ik ben eruit. Ik ga nog een jaar door.”
Zonder het antwoord af te wachten drukt Giggs zijn mobiele telefoon uit. Dan verschijnt Nobby weer. In volle ren komt hij op hem af. Op het laatste moment, één meter voor hem, stopt Nobby zijn sprint. Gretig kwispelend laat hij de bal voor de voeten van zijn baasje vallen.

woensdag 16 februari 2011

Winter in Moskou

Preud’homme overwoog Twente’s kansen
in de ijzige Russische ambiance
Uiteindelijk sprak hij beslist:
“Wat je in deze vrieskou mist,
is het speklaagje van Theo Janssen!”

zondag 13 februari 2011

Het laatste persbericht

Op de veranda zit een oude man in zijn schommelstoel. Hij tuurt in de verte. Elke keer als de stoel naar voren wiegt, kraakt het hout. Het ritme past precies in het luide concert dat de krekels, in het gewas verderop aan de bosrand, laten horen. De hitte van de dag is gaan liggen en zojuist verdween de zon achter de bomentoppen.
De man grijpt zijn wandelstok, heft zichzelf overeind en schuifelt voorzichtig door de deuropening. Een ruime slaapkamer waar hij grote delen van de dag verblijft. Een tafel, een bed, enkele kasten. Bij de wastafel blijft hij staan. In de spiegel ziet hij zijn grijze kroeshaar en de diepe groeven in het gezicht. Ruim negentig jaren liggen achter hem. 91? 92? Het exacte aantal is hij kwijt. Hij vulde zijn leven met vasthoudendheid en vechten voor idealen, hij voelt nu dat het einde nadert.
“Hallo mister, wilt u nog iets drinken?”
Een vrouw met een vriendelijk gezicht en zwarte krullen steekt haar hoofd om de deur. Het is Sheila, zijn favoriete verpleegster. Ze heeft dezelfde kuiltjes in haar wangen als één van zijn kleindochters en vaak zingt ze mooie liedjes over vroeger. Voor even lijkt het dan of alles nog voor hem ligt, alsof de klok wordt teruggedraaid. Als Sheila zingt voelt het alof hij voor een kale akker staat, met een maagdelijk laagje verse sneeuw erop, het machtige gevoel om te bepalen waar de eerste voetstappen komen.
“Nee, Sheila, dank je.” De grijsaard laat wat water in zijn hand lopen en veegt het door zijn gezicht. Hij pakt de handdoek en wrijft zich droog.
“Dan kom ik straks nog even kijken. Ik heb hier de avondkrant voor u.” De verpleegster legt de krant op het dressoir en sluit de deur.
De zonsondergang op de veranda, dan de avondkrant. Het staartje van de dag. Traag loopt de man naar het kastje, pakt de krant en gaat zitten aan het tafeltje naast het bed. In alle rust legt hij de katernen voor zich neer. Op de voorkant van het sportgedeelte prijkt een foto van een grote gekleurde man. Hij kijkt lachend in de camera, veel blije mensen op de achtergrond. ‘Ruud Gullit arriveert in Grozny’, staat er boven het artikel. Opnieuw kijkt de man naar de foto. Heeft hij hem niet ooit eerder gezien? Hij graaft diep in zijn geheugen. Een minister die hij ooit ontmoette? Een reggeazanger? Hij vindt geen antwoord. In alle rust leest de oude man het artikel over de Nederlands trainer die de ploeg van Terek Grozny onder zijn hoede gaat nemen. Hij blijft hangen bij de laatste zinnen van het stuk: ‘Ik wil vreugde brengen in het leven van de mensen in Grozny. De Tsjetsjenen hebben mijn steun nodig’. Elke keer opnieuw leest de grijsaard de zinnen. Mooi, denkt hij, mooi. Je leven wijden aan een heel volk. De oude man legt de krant neer, kijkt omhoog en staart door het raam naar buiten. Het is donker. Hij denkt terug aan zijn eigen mensen, zijn eigen volk waar hij voor gestreden heeft. Samen vochten ze voor vrijheid. Voor gelijkheid. Hij leidde het land naar een nieuw evenwicht. Opnieuw kijkt de man naar de foto.
“Een groot leider,” mompelt hij.

Vanuit haar kantoortje kijkt Sheila naar de oude man. Op haar beeldscherm ziet ze hoe hij rustig de krant leest. Ze verzorgt mister nu al acht jaar. Sinds twee jaar draait ze met twee andere verpleegsters dag- en nachtdiensten om hem zo goed mogelijk te verzorgen. Na een leven dat in dienst stond van anderen, verdiende hij dat wel, vond ze. Sinds de brandwonden door het veel te hete water in het bad en het incident met de tandpasta die mister op zijn brood gesmeerd had, houdt ze het beeldscherm extra in de gaten. Eigenlijk volgt ze elke stap die hij zet. De krachten van de man, de ongekende krachten waarmee hij haar landgenoten de weg gewezen had, ebden langzaam weg uit het oude lichaam. Zwijgend ziet ze dat de oude man behoedzaam de krant dichtvouwt en zich gereed maakt voor de nacht. Geduldig wacht ze tot mister in bed ligt en het licht uit doet, dan pas haalt Sheila haar ogen van het beeldscherm en pakt ze het logboek.

Terwijl zijn verpleegster in het kantoortje voor haar collega’s de dag beschrijft, schiet de oude man in het donker ineens overeind. Het artikel uit de krant laat hem niet los. Hij knipt het lampje boven zijn bed aan.
“Voor mijn volk. Ik moet het doorgeven voor mijn mensen,” prevelt hij.
Secondenlang staart de man voor zich uit. Dan draait hij zich abrupt om en drukt op de alarmknop naast het bed. Op de gang hoort hij de razende voeten van Sheila. In vier seconden staat ze naast zijn bed.
“Vlug, Sheila, roep de ministerraad bij elkaar! Ik wil een persbericht opstellen!”, roept de oude man.
“De ministerraad? Een persbericht? Hoe bedoelt u….?”
“Snel, Sheila, mij rest weinig tijd. Er is een nieuwe leider voor het volk nodig. Iemand die de mensen kan sturen naar vrijheid en onafhankelijkheid! Begrijp je het dan niet, Sheila? Ik wil mijn leven opdragen aan Ruud Gullit!”
Twee tellen heeft Sheila nodig om de onrust van mister te begrijpen, maar dan geeft ze de oude man precies de reactie die hij nodig heeft. Zorgzaam pakt ze mister bij de schouders.
“Rustig maar, mister. Ik ga het voor u regelen. Gaat u maar rustig slapen. Morgenvroeg zal de pers ingelicht worden.”
Gerustgesteld door de woorden van zijn verpleegster zakt de oude man terug in zijn kussens en trekt hij het dekbed diep over zijn hoofd. Alleen de grijze kruin is nog zichtbaar. De verpleegster wacht tot ze een rustige ademhaling hoort. Dan drukt Sheila op het knopje van de lamp en loopt ze op haar tenen naar de deur.
“Welterusten, mister Mandela,” zegt ze zacht.

zaterdag 12 februari 2011

Stripheld

Maradona die in Mexico soleerde
Van Basten die over Dassaev volleerde
Platini die keepers vermoordde
Cantona die snoeihard scoorde

Christiano Ronaldo die een vrije trap goed raakte
een stiffie, zoals Cruijff ze wel eens maakte
Messi in zijn eentje
Garrincha, met zijn linkerbeentje

Maar op Old Trafford was het of Appie Happie ontsnapte,
en ondersteboven de bal het kruis in trapte
een doelpunt zoals in een wonderlijke strip
sinds vandaag staat Rooney's goal op één, met stip!

donderdag 10 februari 2011

Het vuur van ADO

“Maak jij de open haard even aan?”
In haar tussenwoning nestelt Mia Hoogeveen zich op haar driezitsbank. De televisie braakt de begintune van ‘De Wereld Draait Door’. Het is maandagavond, de eerste aflevering van de week.
“Mmm, ja zo,” mompelt iemand vanuit de keuken. Het is haar man Sjaak. Hij zit aan de keukentafel gebogen over een boek. Een kwartier geleden stond zijn vader ermee op de stoep.
“Kijk Sjaak, dit vond ik in een doos. Jouw boek! Misschien heb je er wat aan, er staan nog foto’s van ADO in,” zei zijn ouweheer erbij.
Geboeid kijkt Sjaak naar het verzamelalbum dat voor hem ligt. ‘Eredivisie 1971’ staat er op de kaft.
“Tsjesus, ” mompelt hij.

Sjaak Hoogeveen bezocht nog steeds trouw alle thuiswedstrijden van ADO Den Haag. Dat deed hij al toen de club nog gewoon ADO heette. Hij maakte de fusie met Holland Sport nog mee, aanvankelijk vond hij de koppeling niets, maar snel kwamen de gloriedagen met Mansveld, Kila en Van Leeuwen en de wedstrijd in de Europacup tegen West Ham United. Sjaak stond al die jaren met zijn groengele das achter het doel. De eerste seizoenen na de degradatie uit de eredivisie waren niet leuk. De relletjes, veroorzaakt door de straatschoffies die hij in het vak had zien opgroeien, had zijn liefde voor ADO jarenlang op de proef gesteld. “Maar het is net als met je vrouw,” zo hield hij in die tijd zijn vrienden voor, “je loopt niet weg als je een keer in een dippie zit.”
Des te mooier was daarom de huidige situatie. ADO Den Haag bivakkeerde keurig in het linkerrijtje van de eredivisie en onder leiding van trainer Van den Brom voetbalden ze nu heerlijk fris en aanvallend. Lex Immers was zijn favoriete speler. Niet zo’n huurling uit een ver land, maar een jongen uit de eigen kweek die elke week voorop ging in de strijd en een ooievaar op zijn rug had laten branden. En dit weekend had zelfs koploper PSV klop gekregen. In Eindhoven nog wel door een laat doelpunt van Wesley Verhoek, ook al een jongen uit de ADO-jeugd.

“Denk je nog aan de haard?”, de vraag uit de huiskamer blijft onbeantwoord.
Met zijn vingertoppen voelt Sjaak aan de kaft. Het is alsof een onbekend werk van Rembrandt van Rijn voor hem ligt. Of nooit gevonden bladmuziek van Beethoven. Het onverwachte cadeautje van zijn vader laat Sjaak trillen van opwinding en trekt een luik open naar een verre kamer in zijn geheugen.
Voorzichtig, want de omslag houdt nauwelijks de inhoud bij elkaar en vele bladzijden zijn ingescheurd, slaat hij de kaft om. Meteen kijkt hij de ADO-spelers van 1971 in de ogen. Minutenlang staart hij naar de jonge hoofden van Piet de Zoete, Ton Thie, Theo van den Burch, Simon van Vliet en Joop Korevaar. Sjaak brengt zijn gezicht naar de vergeelde pagina’s. Hij ruikt zijn jeugd. Het brengt hem terug naar lang vervlogen zondagen. Urenlang voetballen op straat. De deuk in de Opel Kadett van zijn vader na een afzwaaier, hij was twee dagen woedend. Het ruilen van de spelersplaatjes met zijn vrienden, hij had Harald Berg vele malen dubbel. En op zondagmiddag altijd, áltijd de wandeling naar het Zuiderpark. De spanning of je zonder kaartje toch het stadion in kon komen. De euforie als het gelukt was en je Lex Schoenmaker de winnende goal had zien scoren. Wild deed je thuis in de huiskamer na hoe hij de voorzet binnen kopte, nog vóór de vertrouwde stem van Frits van Turenhout op de radio jouw avontuur bevestigde:
“ADO – Telstar, één - nul”.

“Nou, dan doe ik het zelf wel,” moppert Mia. Ze staat op en loopt naar de krantenbak.
Aan de keukentafel schuift Sjaak zijn stoel nog eens aan. Hij staat op het punt door te bladeren naar AZ ‘67, als zijn aandacht wordt getrokken door een erg herkenbaar deuntje vanuit de huiskamer. Het is acht uur, het moment waarop ‘DWDD’ de reeks met grappige en opmerkelijke filmpjes voorbij laat trekken. Sjaak hoort de stem van Wesley Verhoek en loopt haastig naar het televisietoestel. Het perspraatje met de aanvaller na zijn winnende goal tegen PSV is te zien. De roes van Verhoek verdrijft alle lessen van de mediatraining. Met een brede glimlach bekijkt Sjaak opnieuw het interview. Of Verhoek weet wie de laatste ADO-speler was die in Eindhoven de winnende goal maakte?
“Wytse Couperus, in 1971,” verklapt de interviewer. De buitenspeler van ADO blijft breeduit lachen, maar hij heeft geen idee.
Wytse Couperus? 1971? Het is het sein voor Sjaak om zijn nostalgische reis voort te zetten, maar in de keuken slaat de schrik hem om het hart: de tafel is leeg.
“Waar is dat boek met voetbalplaatjes?”, vraagt Sjaak aan zijn vrouw. Ze ploft net terug op de comfortabele driezitsbank.
“Boek met plaatjes?”
“Ja, het lag net op de keukentafel.”
“Je bedoelt die stapel losse bladen, dat oud papier?”, Mia voelt zich ineens een stuk minder comfortabel op de driezitter.
“Ja, die schitterende verzamelband met oude sterren, die bedoel ik, ja.” De opwinding neemt toe bij Sjaak.
“Eh, ja, eh, … daar heb ik net het vuur mee aangemaakt. De kranten waren op.”
In drie stappen staat Sjaak bij de open haard. Woeste vlammen zuigen zuurstof uit het schoorsteenluik dat geheel open staat. Het voetbalalbum uit 1971, zijn parel uit een ver verleden, is verschrompeld tot zwartgeblakerde snippers. Sjaak ziet nog net het kale hoofd van Theo van den Burch opgevreten worden door de verzengende hitte.
“Theo,” fluistert hij, nauwelijks hoorbaar.

Als Matthijs van Nieuwkerk zijn programma afsluit is de huiskamer behaaglijk warm, maar tussen Sjaak en Mia heerst een ijzige stilte, kouder dan een noorderwind in februari.

zaterdag 5 februari 2011

Boer zoekt vrouw

Het is de linksback die de kleedkamerdeur hard open zwaait. Zwijgend stappen we over de sporttassen die in een onduidelijk ritme over de vloer verspreid staan. Iedereen pakt een beker thee en duikt weg achter een gordijn van spijkerbroeken en overhemden. Het is makkelijk verschuilen vandaag, ook het achtste is in dit kleedlokaal gepropt en hun garderobe hangt over onze kleren aan de haakjes.
Een enkeling roert in zijn theewater, de rest staart naar de punten van hun schoenen, alsof daar het antwoord ligt op de vraag waarom we, volledig tegen de verwachting in, met 0-2 achterstaan tegen de hekkensluiter.
De voorstopper doorbreekt de stilte.
“Wat een klotepot!”
“Het is helemaal niks,” antwoordt de linksback.
De linksback zit tegenover me. Zijn ruime shirt valt in vouwen over zijn schouders, waardoor een paar letters van de sponsornaam wegvallen. ‘Moskop’, lees ik. Haastig neem ik een slok van de hete thee. Ik dook over de bal bij het tweede doelpunt en wacht op de hoon. Het is een kwestie van tijd.
Onze vaste reserve, altijd goed voor de laatste tien minuten, krijgt een seintje om in te vallen. Vanuit onze ooghoeken krijgen we het fysieke effect van de winterstop te zien. Zowel een ossenhaas als een gevulde kalkoen lijken onderhuids om zijn middel te liggen. Hij is zeker zeven kilo zwaarder. Doorgaans weet hij weet wel raad met een bedrukte stemming. Hij neuriet ‘Always look on the bright side of life’, terwijl hij het wedstrijdshirt over zijn romp schuurt. Er komt geen reactie.
Dan neemt onze sociaal bewogen middenvelder het woord. Ik hoop op een vurig betoog over ware ellende. Iets over Egyptenaren op het Tahrir-plein die het recht hebben om boos te zijn of de mentale staat van het Feyenoord-legioen, verlies is voor hen een levenswijze, maar onze wijze medespeler gooit een oud stokpaardje in het hoenderhok.
“Het is die scheidsrechter, ik zag hem voor de wedstrijd smoezen met hun grensrechter.”
Hij gelooft wel vaker in complottheorieën. Verwachtingsvol, alsof hij het lek eindelijk boven heeft gekregen, kijkt hij de kleedkamer rond, maar weer reageert er niemand.
De linksback wordt gewisseld. Hij staat op, trekt zijn kleren uit en start een hordenloop richting de douches. Na twee hupjes blijft zijn rechtervoet steken achter het handvat van een tas met ‘Van der Heijden Transport’ op de zijkant, de sponsor van het achtste. Met een doffe knal valt hij onhandig voorover. Daar ligt hij, in zijn blote kont op een bed van sporttassen en met zijn neus op de Nikes van de schaduwspits.
“Contactlens kwijt, spekkie?” vraagt de aanvaller en om het moment kracht bij te zetten, slaat hij met zijn vlakke hand vol op de bil van de tuimelaar. Het gebrek aan scherpte op het veld compenseert het vijfde met humor. De linksback reageert zeer ad rem.
“Ja, onze keeper heeft een bril nodig!”
Alle ogen van het elftal bundelen zich nu in mijn richting. De rust komt in een stroomversnelling. Het was even wachten, maar ik word nu geknipt en geschoren. De spanning van de teleurstellende eerste helft daalt in striemende lachsalvo’s op me neer.
De linksback lacht zelf het hardst en krabbelt overeind. Zijn spierwitte lijf strompelt naar de douches. Op zijn rechterbil is een vuurrode handafdruk zichtbaar. Mijn flater is omgebogen naar een goede grap. Het klaart de lucht.
“Kom op, het kan nog!” schreeuwt de aanvoerder. Hij slaat met zijn vuist in zijn handpalm.
“Ja!” klinkt het uit alle hoeken. Misplaatste zelfoverschatting kruipt weer in onze voetbalschoenen. De scheidsrechter steekt zijn hoofd om de deur om ons te halen. We slaan elkaar op de schouders en rennen hongerig naar het veld om de wedstrijd te kantelen. In de ogen van mijn medespelers staat de begeerte naar drie punten. Maar ik zie er nog veel meer. Zaken die een ongelukkig verlopen eerste helft in het juiste perspectief plaatsen. Het prettige vooruitzicht om vanmiddag met de kinderen in het zwembad te springen, de opluchting omdat de medicijnen aanslaan bij de zieke schoonvader en de vragende blik van de rechtsbuiten, onze benjamin: hebben we wel gezien dat het meisje met het goed gevulde truitje naast de reservebank zijn nieuwe liefde is? Ikzelf vlij me vanavond warm tegen mijn eigen lief voor de televisie: wat gaat boer Gijsbert doen? Kiest hij het jonge grietje of toch die blonde?
De rust duurt lang genoeg om alle wonden te helen. Het vijfde is klaar voor de tweede helft.

woensdag 2 februari 2011

Vroege vogels

Op de vroege ochtend van mijn vrije dag nestel ik me beneden op de bank. Het eerste daglicht valt de huiskamer binnen. De rest ligt nog op bed. Heerlijke momenten van stilte en nog onbeschreven uren. De dag kan nog alle kanten op. Ik neem de verse Voetbal International op schoot, blader erdoorheen en blijf hangen op bladzijde 68, een interview met Rafael van der Vaart. Vast een feel-good-verhaal over zijn succes bij de Spurs, het leven met Sylvie en zijn rol bij Oranje. Een mooie manier om de ochtend te starten. Ik scroll nog even door de vetgedrukte oneliners (“Real Madrid is een hele mooie vrouw die je honderd keer heeft bedrogen, maar die je toch terugneemt”), als mijn oog valt op de bijgevoegde aktiefoto. Het is een moment uit de wedstrijd van Tottenham Hotspur tegen Manchester United, ruim twee weken geleden. Van der Vaart en Edwin van der Sar gevangen in een luchtduel. Op het eerste gezicht geen bijzonder plaatje, maar hoe langer ik naar de foto kijk, hoe mooier hij wordt. De twee topspelers zweven beiden, vanuit tegengestelde richting, naar een voorzet. Van der Vaart met het hoofd, de doelman van United met de vuist. De bal is boven het tweetal in het beeld gevangen en hangt perfect naast vier woorden: ‘Dare is to do’.
Durven is doen volgens het reclamebord op de achterliggende tribune en ook op deze foto doet Edwin van der Sar wat van hem gevraagd wordt. Hij doet het al jaren als doelman: op het juiste moment ingrijpen en onheil afwenden. Een fractie van een seconde eerder heeft Van der Sar het gevaar van de aanstormende Van der Vaart onderkend, zijn vuist moet naar de bal. Zijn opengesperde mond verraadt de angst voor de keiharde botsing die onherroeppelijk met de aanvaller gaat volgen, maar de hand van Van der Sar stompt de bal resoluut uit het doelgebied.
Vorige week kondigde de recordinternational zijn afscheid als profvoetballer aan. In één zin maakte hij duidelijk waarom: “Je kunt geen Superman meer zijn op je veertigste”. Deze foto in Voetbal International is een ode aan een geweldige carrière die nu bijna achter hem ligt.
Secondenlang staar ik naar de afbeelding, als ineens mijn aandacht naar buiten wordt getrokken. Achter me zie ik door het raam een grote schaduw in de tuin verdwijnen. Ik draai me om en zie een reusachtige vogel op de tuinmuur landen. Daar zit hij, een groot beest met een wit verendek en een lange bek. Trots en rijzig staat hij op zijn dunne poten op onze tuinmuur met daarachter de roodoranje gloed van de opkomende zon.
Ik scan mijn vogelkennis. Is het een ooievaar? Een witte reiger? Ik onderdruk de neiging om naar boven te rennen om de rest van het gezin te halen. In plaats daarvan glijd ik voorzichtig van de bank, graai onze camera van de kast en sluip als een dief de tuin in. Ik nader de grote witte vogel tot op vier meter en vang hem vol in beeld. Ver verwijderd van weiland en sloot kijkt hij op mijn tuinmuur statig rond of er hier wat te halen valt. Af en toe plukt hij met zijn snavel in zijn verendek. Dan vindt hij het genoeg. Met een ferme afzet spant hij zijn vleugels, vliegt over de tuin van de buren en verdwijnt achter een fietsschuurtje uit het zicht. Net als Edwin van der Sar, bedenk ik meteen. De overeenkomst is opmerkelijk: nog even vliegt hij voor Manchester United door het doelgebied, om daarna voorgoed uit het zicht te verdwijnen.
De weerspiegeling in het glas van de tuindeuren verbreekt de magie van het moment. Ik zie mezelf. In onderbroek en T-shirt sta ik op een februarimorgen in de achtertuin. Het gras voelt ineens koud aan. Snel ga ik weer naar binnen. Onze zoon komt net van de trap gewandeld als ik de camera terug op de kast leg.
“Goedemorgen, papa!”, zegt hij vrolijk. Een goed ochtendhumeur zit bij ons in de genen.
Ik grijp hem vast en gooi hem in de lucht. Hij gilt van plezier.
“Ja, jongen,” zeg ik, als hij weer op de grond staat, “dit is inderdaad een goede morgen!”