woensdag 29 december 2010

Gouden linker

“Ik wil geen oliebollen!”
Onze jongste zoon laat duidelijk zijn mening blijken, als ik met zijn moeder de keukentafel in gereedheid breng om de oud-Hollandse specialiteit te gaan bakken. Teleurgesteld voegt hij zich in de huiskamer bij zijn broer. Het zijn de tintelende dagen tussen Kerstmis en Oudjaar. Veel vrije tijd die vooral besteed wordt aan het opvegen van de uitvallende kerstboomnaalden en het luisteren naar de radio waar de Top 2000 Aller Tijden mijn vriendin in een nostalgische gloed zet. Terwijl ze het beslag in de kom mengt, neuriet ze mee met ‘Ben’ van Michael Jackson. In haar hoofd wandelt ze naar oude tijden.
Geroutineerd zet ik een pan met olie op het vuur. Het voetbaljaar 2010 is bijna afgerond. Een onafzienbare rij voetbalbeelden flitst in mijn hoofd voorbij. Ook daar zou ik zo een ranglijst van kunnen maken. Prikkelt ook de sentimenten. De ‘feel-good-memories’ met de 5-0 van Barcelona tegen Real Madrid, de vrije trappen met de linker van Theo Janssen en het speelse partijtje deze zomer met onze jongens op het veldje. Het bezoek in het voorjaar aan Mestalla met enkele vrienden voor een wedstrijd van Valencia en de zwaarbevochten winst van het vijfde op Reusel Sport gaan de lijst ook halen. Maar ook drama mag niet ontbreken. De 10-0 van Feyenoord, de degradatie van Aad de Mos, de knie van Jonathan Reis? En op welke plek eindigen de grappen van René van der Gijp?
In een jaar waarin het Wereldkampioenschap voetbal plaatsvond, wordt de top van de lijst natuurlijk gedomineerd door momenten uit dat toernooi. Het Nederlands Elftal reisde door Zuid-Afrika en kwam ver. Heel ver. De beelden staan op ons netvlies. De redding van Stekelenburg, de kopbal van Sneijder en de knal van Van Bronckhorst. De kans van Robben in de finale staat nu al in het rijtje met de penalty van Neeskens uit ’74 en de bal op de paal van Rensenbrink in ’78. We werden opnieuw geen wereldkampioen. De teen van Casillas ging net op tijd omhoog toen de linker van Arjen Robben de bal naar het wereldgoud wilde stiften.
“Bah, oliebollen.”
Het beslag is gereed en het vet in de pan op temperatuur als onze jongste zoon opnieuw in beeld verschijnt. Met een lang gezicht wandelt hij naar de keuken. Tussen het speelgoed op de grond ligt een bal met Simba, de jonge leeuwenkoning, erop. Verveeld gaat het linkerbeen naar achteren. Zonder na te denken over de gevolgen haalt de schavuit vol uit. Het speelgoed zeilt vervaarlijk langs het hoofd van mijn vriendin die nietsvermoedend meedeint met het liedje van Gilbert O’Sullivan op plek 359. Het speelgoed knalt een kandelaar van de kast, schampt de rand van de deur en kaatst via het keukenraam recht in de beslagkom met oliebollenmix die met een doffe klap omvalt. De lijst met de mooiste voetbalmomenten van 2010 krijgt opeens een verrassende nummer één, maar zijn moeder is minder onder de indruk. Furieus ontwaakt ze uit haar jaren-zeventig-trip en stopt onze jongste zoon meteen een poetsdoek in zijn hand.
Schuldbewust haalt de vlegel zijn bal uit de kom en veegt de vlekken van tafel. Schalks kijkt hij me aan. Een ondeugende blik. Alsof zijn uithaal een weloverwogen beslissing was. In tegenstelling tot Arjen Robben heeft hij het klusje geklaard. De situatie is glashelder: geen oliebollen dit jaar en ons kind heeft een linkerbeen met gouden precisie. In gedachten reis ik vooruit naar de zomer van 2034.
We worden alsnog wereldkampioen.

De reünie

Als De Zwarte Panter in de hemel arriveert
en Petrus hem naar zijn eeuwige wolk verordonneert
ziet hij, bij toeval, de filmster die hem ooit op de middenstip kuste
en omdat de stoere doelman er nog één lustte
zoent hij Jayne Mansfield opnieuw gepassioneerd

woensdag 22 december 2010

De stilte van Romario

“Ik heb nog met Romario gevoetbald!”
De oneliner doet het altijd goed als een feestje dreigt in te zakken. Het levert bewonderende blikken op en je maakt nieuwe vrienden die je ineens op de schouder slaan.
“Mooi man! Biertje?”
In werkelijkheid lagen de zaken iets genuanceerder, maar zoals Frank Snoeks doorgaans een fortuinlijke zege op een Duits elftal becommentarieert: ‘Wat geeft het?’ Zo’n 20 jaren geleden stond ik met mijn amateurelftal op hetzelfde veld als de miljonairs van PSV. Met zichtbare tegenzin worstelden zij zich door het verplichte nummer tegen Bladella. Dat ik de eerste helft speelde en Romario pas de tweede helft zijn opwachting maakte, ontkracht mijn ‘moment of fame’ nog méér, dus laat ik deze details op feestjes en partijen meestal maar achterwege.
Vanaf mijn plekje in de dug-out zag ik de ontreddering in de ogen van de Braziliaan. Hij, het natuurtalent uit Rio, dat in de Eredivisie met gemak naar 30 goals per seizoen freewheelde, moest verplicht naar een Brabantse uithoek waar de koeien loeien en snackbar ‘Den Doel’ de meest opwindende plek is om uit te gaan. Behalve op de blozende plattelandsmeisjes die in zijn donkere ogen verdronken, maakte Romario die middag weinig indruk.
Het toeval wilde dat ik de PSV-spits niet veel later weer ontmoette. Mijn vriendin werkte die tijd als huisarts-assistente in Eindhoven. En helemaal in de sfeer van december, haalde ik haar enkele dagen voor kerstavond op voor een dineetje in de stad. In een keukentje naast de patiëntenruimte, wachtte ik op haar, terwijl ze haar werk nog even afrondde. Ineens stapte Romario het keukentje binnen.
“Hallo,” groette ik, licht geschrokken.
Romario verzond een kleine hoofdknik.
“Hallo,” antwoordde de vrouw die achter de voetballer binnen kwam, vriendelijk. Mevrouw Romario bleek zwanger en kwam voor een controle. Ze werd doorgesluisd naar de huisarts, zodat de balvirtuoos en ik alleen achterbleven.
Een prachtig plaatje, daar in die keuken. Romario nonchalant leunend tegen het keukenblad en ik zittend aan een klein tafeltje met vele vragen die in mijn hoofd om voorrang vochten. Waar zou hij kerst gaan vieren? Wordt het een jongen of een meisje? Hoeveel graden is het nu in Rio? Herinnert ie zich onze wedstrijd nog (“Je weet wel, die 13-1 tussen de weilanden”)? Doordat mijn verhoogde hartslag de juiste openingszin blokkeerde en Romario mij leek te beschouwen als een buikgriepje of een ingegroeide teennagel, tikte de klok aan de muur luid de seconden weg.
We zwegen prachtig, Romario en ik.
De idylle werd wreed verstoord toen de jonge vrouw het keukentje weer binnenstapte. Romario hielp haar hoffelijk in haar jas. Ik besefte dat de situatie door mijn vingers glipte.
“Feliz Navidad!”, flapte ik er ineens uit toen ze al bijna buiten stonden. Olijk stak ik er een hand bij op.
Mijn laatste oprisping trok alsnog Romario’s aandacht. Vluchtig keek hij om naar die vreemde man aan het tafeltje.
“Vrolijk kerstfeest,” lispelde hij en sloot toen de deur.
Dichterbij een wereldvoetballer zou ik nooit meer komen. Ik pakte de draad weer op met lastige uitwedstrijden op winderige velden van Dosko ’32 en VV Hulsel, terwijl Romario de wedstrijden van PSV met achteloze passeerbewegingen en meesterlijke doelpunten inkleurde. Zijn verhuizing naar Barcelona was logisch als nachtvorst in januari. In de Spaanse stad vervulde hij een prominente rol in het Dream Team van Cruijff. In 1994 veroverde hij met het Braziliaanse elftal zelfs de wereldbeker, waarna Romario door de Fifa verkozen werd tot Wereldvoetballer van het jaar.
De weergaloze speler die in zijn Eindhovense jaren weinig sprak met zijn ploeggenoten en tijdens televisie-interviews niet verder kwam dan ‘beetje moe’, heeft de stilte doorbroken. Deze dagen verheft hij zijn stem voor een socialistische partij in het parlement van Brazilië. Na een geforceerde jacht op 1000 officiële carrière-goals en nadat hij zijn gezin verliet om elke morgen zijn kleren bijeenrapend uit vreemde slaapkamers te glippen, zet de oud-speler van PSV zich nu in voor de verschoppelingen uit de favela’s. Romario heeft zijn taak gevonden.
Ooit, als mijn tijd gekomen is, en mijn leven aan me voorbij flitst, hoop ik dat mijn minuten met Romario daarin opgenomen zijn. Nog één keer hoor ik dan de enige woorden die een Wereldvoetballer van het jaar met mij wisselde: “Vrolijk kerstfeest”.

Graag wens ik iedereen fijne kerstdagen toe en dat in 2011 vele levenspaden gevonden worden.

Pieter Abrahams

zaterdag 18 december 2010

Trouw

In mijn leven ben ik slechts twee keer vreemd gegaan. De eerste keer was in Nijmegen en mijn vriendin was erbij. We bezochten samen haar broer die daar studeerde. In het weekend speelde hij voor ‘De Trekvogels’, een voetbalclub in één van de buitenwijken van de Gelderse stad. Die zaterdagmiddag diende hij een wedstrijd af te werken met zijn team en ik ging mee voor de gezelligheid. Omdat vijf minuten voor aanvang slechts tien trekvogels het nest bereikt hadden, gingen vragende blikken in mijn richting. Of ik het elftal alstublieft wilde helpen.
In die tijd verdedigde ik als keeper het doel van het eerste elftal in mijn geboortedorp, dus de linksbuitenpositie die ik toegewezen kreeg voelde nogal onwennig aan. Zeker toen ik in de zevende minuut na een splijtende pass de vrije ruimte ingestuurd werd. De voortrazende benen onder me gaven me een gevoel van 10.3 op de 100 meter, maar het gemak waarmee de vijandelijke back me inhaalde haalde me snel uit de droom: dit was gewoon een Van Beukering-sprint. Nog voordat een tackle mijn standbeen onderuit haalde, loste ik een wanhoopschot. De vuurpijl vloog over de uitgelopen doelman, en liet het net in de verre hoek bollen. Een stapel van tien trekvogels drukte het laatste restje lucht uit mijn longen.
Het was diep in Limburg dat ik voor de tweede keer van een ander walletje snoepte. In een gehucht onder de rook van Echt bestierde een zwager een kippenboerderij. Om te ontsnappen aan de lucht van kippenstront en kadavers, vulde hij op zondagochtend de rol van diepgaande back in bij het plaatselijke ‘Conventus’. Een naam die je associeert met een gerespecteerde hoofdklasser, waar de eigenaar van een groothandel een machtig voorzitter is en waar jeugdleden drie keer per week kunnen trainen, maar de naam van mijn zwagers club bleek meteen de enige parel van de vereniging te zijn. Ik belandde op een sfeerloos sportpark waar achterstallig onderhoud en verlies op zondag hand in hand gingen, hoewel de juffrouw in de kantine die met een diep decolleté achter de bar mijn broodje kaas bereidde, het enigszins goed maakte.
Toch gingen er ook hier vragende blikken mijn kant op toen de keeper van het vierde elftal zich die zondagochtend nog voor de rust verstapte. Nadat alle ploegmaten elkaar vragend aankeken om de keepershandschoen op te pakken, zei mijn zwager in mijn richting wijzend, ‘dat hij wel iemand wist’. Ik hees me in de te ruime trui en broek van mijn onfortuinlijke voorganger en snoerde mijn voeten in zijn twee maten te kleine voetbalschoenen. Terwijl het bloed in mijn tenen stelselmatig afgesneden werd, redde en coachte ik Conventus 4 naar een zwaarbevochten gelijkspel, iets wat na maandenlange nederlagen als een overwinning gevierd werd. In het kleine douchehoekje, waar langzaam weer leven in mijn afgeknepen voeten stroomde, werd ik op mijn schouders geslagen en overladen met complimenten door mijn nieuwe vrienden, die ik echter door de zangerige Limburgse tongval niet wist te ontcijferen.
Het zijn twee mooie voetbalherinneringen, die plaatsvonden toen ik in het geniep de bal beroerde. Alle overige wedstrijden, en dat nadert de duizend, verdedigde ik de kleuren van het blauw-wit uit mijn geboortedorp. Als pupil kwam ik er binnen en leerde behalve de kapbeweging mijn schoenen te strikken. Ik doorliep er alle jeugdploegen, kreeg er schaamhaar, dronk er mijn eerste glas bier, rommelde met mijn vriendin in het ballenhok, stopte penalty’s in het eerste elftal en dook over ballen heen, werd jeugdleider, vulde het clubblad, maakte vele vrienden, leerde vele scheldwoorden, ging naar bruiloften en begrafenissen en belandde uiteindelijk in de prachtgroep van ‘het vijfde’. Op het sportpark lachte, huilde, hoopte, werkte, steunde, huiverde en genoot ik van de vereniging. Net een huwelijk. De verstrengeling met de kleuren blauw en wit zal waarschijnlijk voortduren tot mijn laatste ademstoot. Tot dát moment zal ik me omkleden met mijn maten en de backs toeschreeuwen om te ‘knijpen’. De eerste zondag ná mijn teraardebestelling geeft het vijfde voor de wedstrijd mij de laatste groet met een minuut stilte. Zestig seconden rust. Okay, de eerste tellen wordt hun gevallen doelman respectvol herdacht, maar al snel dwalen de gedachten af naar die wilde nacht met Babette van de hamburgers of wordt een keuze gemaakt tussen friet die avond of toch maar pizza. Als de scheids met zijn fluitje een einde maakt aan alle mijmeringen, pakt het vijfde het aloude ritme weer op.
“Geef die bal dan eerder, man!”
“Hou die vlag omlaag, blinde!”
Vertrouwde kreten waaien weer over het bijveld. Het is de hoogste eer die je kunt krijgen na een levenslang verbond met je club. 68 jaren trouw aan wit en blauw.
En okay, twee slippertjes.

dinsdag 14 december 2010

Heimwee naar Herman

Mijn liefde voor het voetbal wordt op de proef gesteld. Hoewel ik tijdens Champions League-avonden door Egbers en Van Peperstraten op mijn wenken bediend wordt met de mooiste acties en prachtige slomo-beelden van doelpunten vanuit alle uithoeken van Europa, betrap ik mezelf er steeds vaker op dat mijn aandacht afdwaalt naar een tijdschrift. Tijdens Panathinaikos tegen Rubin Kazan zapte ik zelfs weg en belandde in een kookprogramma. Zat ik apathisch te kijken hoe Gordon Ramsay trillend van opwinding in de weer was met spruiten en een sukadelap. Zijn het de eindeloze poulewedstrijden? Het bedrog op het veld met schwalbes en het gewring met ellebogen? Het eeuwige appeleren bij de scheidsrechter? Het vrij worstelen bij een corner?
Hoe anders was dat vroeger. Ik telde de dagen af als Ajax een uitwedstrijd ging spelen, ergens ver weg in Oost-Europa. Feyenoord dat op reis moest naar het duistere Roemenië. Tot enkele uren voor de aftrap was de tv-uitzending onzeker. De opluchting als de aftrap daadwerkelijk in beeld kwam. Twee teams in ouderwetse, klassieke tenues die elkaar bestreden. Op de achtergrond grauw geklede Oost-Europeanen, bewaakt door militairen met strenge blik, met boven de onoverdekte tribunevakken een inktzwarte hemel die alles in toom leek te houden. Het beeld viel regelmatig weg en tussen een constante, monotone zoem van luchthoorns probeerde Herman Kuiphof via een krakende telefoonverbinding de wedstrijd te becommentariëren. Het was behelpen die dagen, maar je fantasie werkte op volle toeren. In mijn hoofd reisde ik af naar verre, nog niet ontgonnen oorden. Onheilspellende plekken in grijstinten waar mannen Jaroslaw en Dimitri heetten.
Dit opkomende verlangen naar vroeger, deze drang naar ouderwetse Europacupavonden werd onderbroken door een hemelse wedstrijd uit het heden. Barcelona speelde in Nou Camp tegen aartsrivaal Real Madrid. Voetbal als kunst. Xavi en Iniesta componeerden oneindig tikkend een formidabel werk. En de solopartij in hun symfonieën wordt al tijden gespeeld door Lionel Messi. Hij lijkt die jongen uit de voetbalkantine die je zo-even nog zag met een broodje kaas in de hand en die enkele tellen later fris vanuit de heupen tegenstanders passeert alsof ze er niet staan. Messi is een missionaris. Hij toont de eenvoud van het voetbalspel dat ooit zo normaal was. Dat dit gebeurt in Nou Camp is niet vreemd. Barcelona is een eenzaam bastion. Principes als herkenbaar spel en het opleiden van eigen talenten bleef het altijd trouw in een commerciële wereld waar zakken met geld vele deuren openden.
Mijn respect voor deze Catalaanse vasthoudenheid kreeg een knauw toen deze week bekend werd dat ook zij door de knieën zijn gegaan voor de verlokkingen van het grootkapitaal. Barcelona is de laatste club die reclame toestaat op het shirt. Lionel Messi brengt volgend seizoen ‘Qatar Foundation’ close up in beeld als hij na een weergaloze actie juichend door de camera gevangen wordt.
Voor een romanticus was het sowieso een zware week. Met ‘het vijfde’ speelden we zondag een uitwedstrijd tegen DBS. Op kunstgras. Een voetbalwedstrijd op tapijt. Om de twee minuten klopte ik met de onderkant van mijn schoen tegen de paal. Puur uit gewoonte om klodders modder kwijt te raken. Het geluid van kloppende noppen op de paal. Met de intrede van kunstgras verdwijnen deze prachtige klanken uit het voetbal. Hoeveel slidings we ook maken, voor altijd stappen we met een schoon broekje van het veld.
Langs de zijlijn van het kunstgrasveld sjokte de aangewezen reserve naar de dug out. Zoals elke week droeg hij met zichtbare tegenzin het allerlaatste overblijfsel uit lang vervlogen voetbaltijden: de waterzak. Een relikwie dat alle stormen, alle zuchten naar vernieuwing heeft doorstaan. Hoe hard je ook met de koppen tegen elkaar kwakte tijdens een luchtduel, hoe pijnlijk de tik op je enkel ook voelde als de tegenstander iets te laat het duel inzette: altijd was er de troost van het helende water. De spons als onmisbare schakel in het elftal.
Nu ook Barcelona zijn ziel verkoopt aan de duivel en de geur van gras wordt ingeruild voor plastic, lijkt het een kwestie van tijd dat de waterzak terecht komt in de vergeethoek, waar de leren bal met veter en de vierkanten houten doelpaal al een stoffig plekje gevonden hebben. Ik vrees de dag waarop de waterspons vervangen wordt door een verantwoorde zalf die alle hoofdkneuzingen en pijnlijke tikken op de enkels wonderbaarlijk geneest. Vanaf die dag zal de reservespeler het veld insprinten met op de achterkant van zijn verzorgingsjack in sierlijke letters de gevolgen van onstuitbare vernieuwingsdrang: “Deze zalf wordt u aangeboden door drogisterij Smeersma. Ook voor spit en menstruatiepijnen.”
Op dat moment zijn de Europacupavonden met Herman Kuiphof voorgoed verleden tijd.

zaterdag 11 december 2010

Vriend van Van Swieten

Met een verbeten gezicht hangt de spits van de tegenpartij over me heen. Hij is net tegen me aan gesprongen toen ik een voorzet probeerde te onderscheppen. Zijn vooruitgestoken knie galmt pijnlijk na in mijn zij.
“Niet janken, mietje!”, bijt hij me toe.
Als ik na de wedstrijd moe en verslagen de kleedkamer bereik, richt een ploegmaat zijn frustratie op de scheidsrechter.
“Hij bakte er niets van. Wat een homo!”
Homo, mietje. Scheldwoorden die tijdens een wedstrijd net zo makkelijk over het veld vliegen als een afgeslagen corner of een vlijmscherpe tackle. Het voetbalveld wordt bevolkt door stoere macho’s. Kin in de lucht en de borst vooruit. Sinds John de Wolf in de spelerstunnel de tegenstander met diep, dierlijk gegrom imponeerde, om ze daarna met woest wapperende haren en ongeschoren baard op het veld te achtervolgen, lijkt het voetbalveld een vrijplaats voor blufgedrag en opgeblazen testosteron. Homoseksualiteit wordt daar niet gedoogd. De mannenliefde is er net zo op zijn plaats als kikkerbilletjes in de snackbar van Ed Kroket.
Dat is vreemd. De homo-erotiek is na elke wedstrijd in alle kleedkamers te aanschouwen. Duizenden keren waste ik, temidden van mijn voetbalvrienden, de moddervlekken van mijn lichaam. Terwijl het douchewater stomend op ons neerkletterde, vertelden we elkaar in onze kwetsbare naaktheid de avonturen van de week. Een intimiteit die ik met mijn eigen meisje nog nooit gedeeld heb. Maar nog nooit heb ik het meegemaakt dat een voetbalmaat de wedstrijdbespreking onderbrak met een prangende mededeling.
“Eh... jongens, ja, niet om het één en ander, maar ik hou dus van jongens.”
John Blankenstein en Ignace van Swieten zijn de enigen in de voetbalwereld die openlijk voor hun homoseksualiteit durfden uit te komen. Zij waren scheidsrechter in de eredivisie en moesten de keuze maken tussen een ongelukkig schijnleven of uit de kast komen en golven van hoon in de stadions incasseren. Mede door hun vakmanschap hielden zij zich moedig staande en ze verdienden zelfs het respect van de toeschouwers, mannen die, zoals Theo Maassen zo treffend verwoordde, zich doorgaans met slechts drie zaken bezig hielden: voetbal, vrouwen en buitenlands voetbal. Zowaar een grotere prestatie dan het winnen van de Champions League.
De enige keer dat ik in het voetbal een homoseksueel trof was jaren geleden. In 1975 nam mijn vader me voor het eerst mee naar een stadion. Samen met een andere jongen en zijn vader liepen we door de binnenstad van Eindhoven in een grote stroom van regenjassen met gleufhoeden naar een grote bal van licht die opdoemde boven hooggemetselde muren met prikkeldraad. Gespannen sloot ik aan in de rij naar het tribunevak. We hadden prachtige plaatsen op vier meter van de zijlijn. Met open mond keek ik naar het schouwspel. Ik zag de damp van het hoofd van Adri van Kraaij komen, het speeksel spatte uit de mond van Huub Stevens als hij zijn ploegmaten coachte en Gerrie Deijkers gleed vlak voor me tegen het hek. Ver vóór de reclame van ‘Eurocard, Mastercard’ leerde ik het al: het kaartje en het broodje worst zijn te koop, maar de blik in mijn ogen was onbetaalbaar. Terwijl ik me willoos aan de wedstrijd overgaf, speelde de jongen naast me verveeld met een tol die hij in zijn jaszak vond. Voor de rust vroeg hij zijn vader al wanneer we weer naar huis gingen. Later ben ik hem in het dorp ook nooit op een trapveldje tegengekomen. Waarschijnlijk worstelde hij toen al met zijn homoseksuele geaardheid, want zodra hij op eigen benen kon staan, vertrok hij naar een grote stad. Ver weg van het beklemmende dorp met jonge mannen die reikhalzend uitkijken naar het weekend, omdat daarin de confrontatie tegen de Knegselse Boys wacht en de rest van de week vullen met het uitwisselen van opwindende plaatjes. Staren naar schaars geklede vrouwen met gezwollen tepelhoven is wel het laatste wat hij van het leven verwachte.
Onlangs hoorde ik dat de jongen die toentertijd naast me in het Philips-stadion verveeld met een tol zat te spelen, zichzelf al lang gevonden heeft. Hij heeft succes in de grote stad. De omgeving waar bonkige spitsen je toebijten dat je geen mietje moet zijn en waar mannen in het zwart homo genoemd worden, heeft hij voorgoed achter zich gelaten. We zien hem nooit meer terug.
Ik snap dat wel.

woensdag 8 december 2010

De slangenbezweerder

In de donkere grot
waar Ronald Koeman verdwaalde,
Van Basten opzichtig faalde,
en Martin Jol deze week bakzeil haalde,
mag
Frank de Boer
nu op zoek naar het licht

Wij weten
hoe hij als speler
ooit trainer Olsen meedogenloos vermaalde
om naar droomclub Barça
te mogen vertrekken

Het geeft hoop voor Ajax:
in een grot
kent Frank de Boer de duistere plekken

donderdag 2 december 2010

De balans

Op het einde van de dag:

WikiLeaks, postbodes die staken,
de tijden koud en bar,
het WK naar Rusland en Qatar,
Derksen en Genee die onzin braken

Het vuur lijken we kwijt,
verslagen en teleurgesteld,
gelukkig,
ergens op een Fins veld,
voetbalt Litmanen nog altijd