zaterdag 18 december 2010

Trouw

In mijn leven ben ik slechts twee keer vreemd gegaan. De eerste keer was in Nijmegen en mijn vriendin was erbij. We bezochten samen haar broer die daar studeerde. In het weekend speelde hij voor ‘De Trekvogels’, een voetbalclub in één van de buitenwijken van de Gelderse stad. Die zaterdagmiddag diende hij een wedstrijd af te werken met zijn team en ik ging mee voor de gezelligheid. Omdat vijf minuten voor aanvang slechts tien trekvogels het nest bereikt hadden, gingen vragende blikken in mijn richting. Of ik het elftal alstublieft wilde helpen.
In die tijd verdedigde ik als keeper het doel van het eerste elftal in mijn geboortedorp, dus de linksbuitenpositie die ik toegewezen kreeg voelde nogal onwennig aan. Zeker toen ik in de zevende minuut na een splijtende pass de vrije ruimte ingestuurd werd. De voortrazende benen onder me gaven me een gevoel van 10.3 op de 100 meter, maar het gemak waarmee de vijandelijke back me inhaalde haalde me snel uit de droom: dit was gewoon een Van Beukering-sprint. Nog voordat een tackle mijn standbeen onderuit haalde, loste ik een wanhoopschot. De vuurpijl vloog over de uitgelopen doelman, en liet het net in de verre hoek bollen. Een stapel van tien trekvogels drukte het laatste restje lucht uit mijn longen.
Het was diep in Limburg dat ik voor de tweede keer van een ander walletje snoepte. In een gehucht onder de rook van Echt bestierde een zwager een kippenboerderij. Om te ontsnappen aan de lucht van kippenstront en kadavers, vulde hij op zondagochtend de rol van diepgaande back in bij het plaatselijke ‘Conventus’. Een naam die je associeert met een gerespecteerde hoofdklasser, waar de eigenaar van een groothandel een machtig voorzitter is en waar jeugdleden drie keer per week kunnen trainen, maar de naam van mijn zwagers club bleek meteen de enige parel van de vereniging te zijn. Ik belandde op een sfeerloos sportpark waar achterstallig onderhoud en verlies op zondag hand in hand gingen, hoewel de juffrouw in de kantine die met een diep decolleté achter de bar mijn broodje kaas bereidde, het enigszins goed maakte.
Toch gingen er ook hier vragende blikken mijn kant op toen de keeper van het vierde elftal zich die zondagochtend nog voor de rust verstapte. Nadat alle ploegmaten elkaar vragend aankeken om de keepershandschoen op te pakken, zei mijn zwager in mijn richting wijzend, ‘dat hij wel iemand wist’. Ik hees me in de te ruime trui en broek van mijn onfortuinlijke voorganger en snoerde mijn voeten in zijn twee maten te kleine voetbalschoenen. Terwijl het bloed in mijn tenen stelselmatig afgesneden werd, redde en coachte ik Conventus 4 naar een zwaarbevochten gelijkspel, iets wat na maandenlange nederlagen als een overwinning gevierd werd. In het kleine douchehoekje, waar langzaam weer leven in mijn afgeknepen voeten stroomde, werd ik op mijn schouders geslagen en overladen met complimenten door mijn nieuwe vrienden, die ik echter door de zangerige Limburgse tongval niet wist te ontcijferen.
Het zijn twee mooie voetbalherinneringen, die plaatsvonden toen ik in het geniep de bal beroerde. Alle overige wedstrijden, en dat nadert de duizend, verdedigde ik de kleuren van het blauw-wit uit mijn geboortedorp. Als pupil kwam ik er binnen en leerde behalve de kapbeweging mijn schoenen te strikken. Ik doorliep er alle jeugdploegen, kreeg er schaamhaar, dronk er mijn eerste glas bier, rommelde met mijn vriendin in het ballenhok, stopte penalty’s in het eerste elftal en dook over ballen heen, werd jeugdleider, vulde het clubblad, maakte vele vrienden, leerde vele scheldwoorden, ging naar bruiloften en begrafenissen en belandde uiteindelijk in de prachtgroep van ‘het vijfde’. Op het sportpark lachte, huilde, hoopte, werkte, steunde, huiverde en genoot ik van de vereniging. Net een huwelijk. De verstrengeling met de kleuren blauw en wit zal waarschijnlijk voortduren tot mijn laatste ademstoot. Tot dát moment zal ik me omkleden met mijn maten en de backs toeschreeuwen om te ‘knijpen’. De eerste zondag ná mijn teraardebestelling geeft het vijfde voor de wedstrijd mij de laatste groet met een minuut stilte. Zestig seconden rust. Okay, de eerste tellen wordt hun gevallen doelman respectvol herdacht, maar al snel dwalen de gedachten af naar die wilde nacht met Babette van de hamburgers of wordt een keuze gemaakt tussen friet die avond of toch maar pizza. Als de scheids met zijn fluitje een einde maakt aan alle mijmeringen, pakt het vijfde het aloude ritme weer op.
“Geef die bal dan eerder, man!”
“Hou die vlag omlaag, blinde!”
Vertrouwde kreten waaien weer over het bijveld. Het is de hoogste eer die je kunt krijgen na een levenslang verbond met je club. 68 jaren trouw aan wit en blauw.
En okay, twee slippertjes.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten