zaterdag 29 januari 2011

Overspel

Suarez leek met Ajax in de echt verbonden
“Eeuwige liefde”, sprak hij, vaak opgewonden
‘voor altijd’ is bij Luis van korte duur
want op Anfield verklaarde hij vol vuur:
“In Liverpool heb ik mijn droomclub gevonden”

donderdag 27 januari 2011

De heupen van Johan

“…. en daarom hebben we voor meneer Derksen een passend cadeau gezocht. We bieden hem het jubileumboek en een Bladella-handdoek aan. Dat levert morgenvroeg een mooi beeld op als Johan uit de douche stapt en onze blauwwitte handdoek om zijn magere lendenen slaat!”
Met dit spannende beeld eindigt de voorzitter van de club zijn introductie op de spreker van die avond. De zaal zit vol met voetballiefhebbers die het beeld van een nog nadruipende Derksen luid lachend verwerken. Ik stoot mijn buurman aan: “Zo, ik moet nog zien of die Derksen dáár overheen komt!”
De spreker heeft slechts twee tellen nodig als hij zich op het podium meldt:
“Ja, en als ik die handdoek laat vallen, wordt het een lekkere ochtendwip!”
De eerste lachgolf rolt van de voorste rij naar achteren. Johan Derksen, eindredacteur van Voetbal International en populair voetbalanalyticus op televisie, heeft vanaf moment één de zaal aan een lijntje.
De lezing is helder opgezet. Menno Tamming, de meegebrachte assistent, stelt als een dartele buitenspeler de vragen, Derksen kopt ze als een ervaren spits binnen. Hij lijkt meteen warmgedraaid en gooit er de klassieke anekdotes uit over Wim Suurbier met zijn leuter in de soep en de vaginale scheten van Linda de Mol.
Oh jee, vrees ik, toch niet een voorgekookt één-tweetje op het podium met oude koeien in een nieuw jasje? Maar die angst blijkt onterecht als het publiek de kans krijgt om vragen te stellen. Op geheel eigen wijze, direct en recht-op-de-man-af, spreekt Derksen zich uit over allerlei onderwerpen die aangesneden worden. Of het nu gaat over de wanhoop bij Feyenoord, de vreemde move van Ruud Gullit naar Tsjetsjenië of zijn band met Wilfred Genee en René van der Gijp, de snor van de voetbaljournalist verbleekt geen moment. Losjes met kwinkslagen strooiend gaat hij met open vizier in op de vragen. Niemand wordt gespaard. Onverholen vertelt Derksen hoe hij de zaken ziet: nee, hij komt niet op de verjaardag van de veel te ijdele Genee, Fred Rutten kan niet praten en Gullit maakt zich voor altijd ongeloofwaardig en moet een schop onder zijn kont hebben.
Hij komt er zelfs mee weg als hij plaatselijke held Roy Beerens een ‘juffertje’ noemt en trekt definitief de overwinning naar zich toe door de zaal toe te vertrouwen dat Jolanthe na Jan Smit en Wesley Sneijder waarschijnlijk bij hém zal aankloppen voor een ‘sterrenbeurt’. Na anderhalf uur neemt Johan Derksen dankbaar het applaus van zijn toehoorders in ontvangst en reist tevreden af naar zijn stulpje in Oudewater.
Het kost me weinig moeite om een beeld te vormen van de volgende ochtend in huize Derksen. Enkele minuten na een verkwikkende douche rolt de voetbalanalyticus zijn magere lendenen behendig naar zijn eigen helft van het bed. Zijn vrouw komt langzaam bij van de hemelse momenten. Na een paar seconden vraagt ze, nog altijd hijgend:
“Tjonge Johan, dat was lekker. Waar had ik dat aan te danken?”
Geheel in zijn nopjes steekt Derksen de brand in een nieuwe Agio-sigaar en inhaleert diep. Voldaan staart hij de zwevende rookpluimen na. Johan Derksen telt de zegeningen van de net begonnen dag: een goede sigaar, veel voetbal en een beetje sex.
Dan richt hij zich tot zijn vrouw en beantwoordt haar vraag:
“Een cadeautje van Bladella, schat.”

woensdag 26 januari 2011

Titanic

Onze zonen slapen in een stapelbed. Elke avond vindt er in hun slaapkamer een vast bedritueel plaats. Tanden poetsen, pyjama aan en voorlezen uit ‘Kikker en pad’. Als ik de oudste daarna toestop, zet hij uit zichzelf een oud Ajax-liedje in.
“Op een slof en een oude voetbalschoen, wordt Ajax kampioen, wordt Ajax kampioen!”
Nog voordat hij de laatste noot gezongen heeft, neemt zijn broertje in het onderste bed het van hem over.
“Hand in hand, kameraden, hand in hand, voor Feyenoord één. Geen woorden, maar daden, leve Feyenoord één!”
Lang geleden begon het als een grap, inmiddels is het een vast dagelijks ritme. Na de mondhygiëne en het pedagogische voorleesboek, gaan onze jongens pas slapen als de clubliederen van Ajax en Feyenoord gezongen zijn. De teksten kunnen ze dromen.
Laatst, op de dag dat Coen Moulijn overleed, zongen we het ‘Hand in hand’ zelfs twee keer en extra hard. Die steun konden ze wel gebruiken bij Feyenoord, vonden we.
Het verhaal van de ooit zo trotse en grootse club uit Rotterdam-Zuid begint op dat van de Titanic te lijken. Net zo trots en vol vertrouwen begon het schip, groot en sterk, een eeuw geleden aan de grote tocht over de Atlantische oceaan, maar in het hoogmoedige streven de wereld met een snelle reistijd te imponeren, stuitte het op een ijsberg. Het majestueuze schip dat volgens de bouwers onzinkbaar was, maakte steeds meer water en zonk.
Feyenoord won in een ver verleden de Europa Cup 1 en vele prijzen, was een gerespecteerde club met grote spelers als Van Hanegem, Kindvall, Van Bronckhorst en Kuijt. Trainers als Happel en Van Marwijk haalden titels binnen, maar zonder dat het tijdstip precies te traceren valt, is er in Rotterdam onderweg hard tegen een ijsberg aangeschuurd. De club maakt al seizoenenlang water.
Mario Been speelt met verve de rol van de kapitein die nooit zijn schip verlaat. Tegenslagen reigen zich in de Kuip aaneen, hij voelt het water aan zijn lippen staan, maar week-in-week-uit verklaart hij voor de sponsorborden van Studio Sport dat hij zal blijven knokken voor zijn club.
Vanavond bracht ik weer onze jongens naar bed. Het gebruikelijke ritueel: tanden poetsen, pyjama’s aan, voorlezen uit ‘Kikker en pad’. Nog vóór de nachtzoen zette onze oudste zoon ‘Op een slof en een oude voetbalschoen in’, maar toen hij klaar was, bleef het vanaf het onderste bed stil.
“Wat is er, jongen?’, vroeg ik aan de jongste.
“Ik wil geen ‘Hand in hand’ zingen!”, pruilde hij.
“Maar waarom dan niet?”, vroeg ik hem verbaasd.
“Het is stom!”, riep onze zoon en zonder nachtzoen draaide hij zich in slaapstand.
De gifbeker is nog lang niet leeg in de Kuip. Na het overlijden van clubhelden als Fred Blankemeijer en Coen Moulijn, een 10-0 nederlaag tegen PSV, de zuchtende aftocht van Leo Beenhakker en huilende Feyenoord-spelers op het veld na het verlies tegen De Graafschap, heeft onze jongste zoon zijn keuze al gemaakt. Hij keert Feyenoord de rug toe.
Inmiddels bereidt Mario Been zijn spelersgroep voor op de volgende wedstrijd. Steeds minder krachtig houdt hij hen voor strijdbaar te zijn. Het vuur waarmee hij zijn spelers vertelt trots te wezen op het shirt dat ze mogen dragen, verliest elk weekend aan geloofwaardigheid. Het klinkt als het orkest dat doorspeelde op de Titanic, terwijl passagiers in paniek over de railing sprongen, doordat het water het bovendek al bereikt had.
Feyenoord gaat ten onder.

donderdag 6 januari 2011

Struisvogel op drift

Op de derde dag van onze wintersportvakantie in Oostenrijk kwam ik naast hem te zitten. Aan de lange stamtafel van herberg de ‘Almstube’ zat een veertiger met weelderige krullen en een hangsnor uit de tijd van Chiel Montagne aan zijn lunch. Terwijl ik plaatsnam wees hij goedlachs op mijn wollen muts met het clublogo van West Bromwich Albion.
“Ah, England! Fußball! Liverpool! Wayne Rooney! Brittania rules the waves, mein Freund!”, riep hij vrolijk vanachter zijn ruime bord met Fleischnudeln. Het leek erop dat hij vaker achter een vol bord zat, want zijn riem deed een uiterste poging zijn bolle buik in het skipak te houden.
“Nein, Holland,” verbeterde ik.
“Ah, die Niederlände!” En met de vanzelfsprekendheid van een weerman die een hogedrukgebied aankondigt, gooide hij er een opvallend rijtje achteraan: “Tilburg, Willem Zwei, Huub Loeffen!” Verbaasd keek ik op van mijn menukaart.
“Huub Loeffen?!”
Mijn buurman vertelde dat hij Heinz heette. Door een uitwisselingsprogramma was hij in de jaren negentig verzeild geraakt in Tilburg. Hij vond het een mooie stad en raakte er verknocht aan Willem II.
“Der Huub Loeffen, ja. Superspieler. Machte viel Arbeit. Immer am richtigen Platz!”, zei Heinz vanonder zijn hangsnor. En ondersteund door wijdse armgebaren kreeg ik uitleg over ‘Superhuub’. Hoe hij in een wedstrijd tegen Sparta Rotterdam bij ‘eigener sechszehn’ de bal tackelde, een tegenaanval opzette en een paar tellen later gevaarlijk opdook voor het vijandelijke doel. En hoe hij in ‘ein Pokalspiel gegen NAC Breda’ de winnende maakte.
Gedurende vier seizoenen had hij elke thuiswedstrijd van de ‘Tricolores’ gevolgd. Op dit moment vecht de club uit Tilburg een kansloze strijd tegen degradatie uit de Eredivisie, maar eind jaren negentig hadden ze een vaste plek in het linkerrijtje. Het waren de jaren van Co Adriaanse. Eerst liet hij de selectie veertig kilometer naar huis lopen en ontsloeg hij de koffiejuffrouw, maar uiteindelijk leidde hij Willem II wel naar de Champions League. Heinz zag die jaren vaak een swingend Willem II. Hij kon kiezen uit Jean-Paul van Gastel, de man die de lijnen uitzette, Jaap Stam die vijandelijke spitsen opvrat, desnoods Bert Konterman, maar hij viel voor anti-held Huub Loeffen.
Loeffen is het jongetje dat iedereen kent van de basisschool. Elke dag rent hij met de rugzak achterop naar school om te kijken of hij als eerste op het plein is. Tijdens gymles vliegt hij met apenkooi over de toestellen, zodat hij hard uit het klauterraam valt, maar met een buil op het voorhoofd gaat een half uur later in de klas zíjn vinger weer als eerste in de lucht om de uitkomst van de staartdeling te vertellen. Overijverig, maar erg onhandig. Huub Loeffen was de eerste speler in de Eredivisie die over de middellijn struikelde.
Hij brak door bij Vitesse, maar zwoegde later voor Willem II over het veld. Het waren de gouden jaren van Ajax met Litmanen, Kluivert en Ronald de Boer. Mooie atleten met een fluwelen balbehandeling, de motoriek van Loeffen stak er schril bij af. Hij had een lange romp met een nog langere nek. In volle ren roffelden zijn benen, maar zijn rug stond bewegingloos op zijn heupkom. Het had veel weg van een struisvogel met ontembare paringsdrang.
Het werd een gedenkwaardige lunch met Heinz in de Almstube. Terwijl we de magen vulden voor de skimiddag vertelde hij me dat hij in ‘99 terugkeerde naar Oostenrijk. Sinds jaren werkte hij als accountant in een buitenwijk van Salzburg en na zijn Tilburgse periode volgde hij het Oostenrijkse voetbal ‘sehr intensif’. Dus na Red Bull Salzburg en Rapid Wien kwam het gesprek al snel op Ernst Happel.
“Wie bitte?”
Ernst Happel. Grote Oostenrijkse speler, beroemde trainer ook.
“Kenn ich nicht.”
Hans Krankl?
“Entschüldigung?”
Bruno Pezzei dan misschien? Toni Polster? Felix Gasselich van Ajax? Marko Arnautovic? Ook niet?
“Tut mir leit, ich hab keine blasse Ahnung,” en met een servetje veegde hij zijn hangsnor schoon.
Heinz, de intensieve volger van het Oostenrijkse voetbal keek bij de naam Ernst Happel alsof alle koetsen in Wenen op hol sloegen en na zijn Nederlandse jaren is Huub Loeffen degene die bij hem het eerst naar boven komt. Onze gezamenlijke maaltijd was te kort om de parels uit de Nederlandse muziekkroon te bespreken, maar de kans is groot dat Heinz met Dries Roelvink op de proppen zou zijn gekomen en Dik Bruynesteyn zou hij ‘unbedingt’ als grootste Nederlandse kunstenaar naar voren schuiven (“Unglaublich wie er Appie Happie kultivierte!”).
Hij was zeer goed te verteren, die Heinz, net als de steak die ik naar binnen werkte. De ‘Almstube’ serveert struisvogelbiefstuk. Heerlijk, Huub Loeffen leeft voort in de Oostenrijkse Alpen.