donderdag 24 november 2011

Mijn vriend Lothar

Het Nederland elftal, volgens deskundigen huizenhoog EK-favoriet, werd onlangs weggespeeld door Duitsland. Deze pijnlijke ervaring is in den lande nauwelijks doorgedrongen. Als een overlevingsreflex richt iedereen zich op het lawaai vanuit de Amsterdam Arena, waar baggerschuiten af en aan varen om alle clubiconen van modder te voorzien. Leedvermaak is prettiger dan pijn. Freud zou het verdringen noemen.
Intussen word ik gekieteld door heerlijke herinneringen. Als ik de aardappels sta te schillen of de kliko aan de straat zet, komen er aangename flashbacks binnen. Steeds opnieuw zie ik stoere Hollandse verdedigers tollend op hun benen, omver geblazen door een witte tornado. Heitinga en Mathijsen hulpeloos op de grond, terwijl Klose en Özil elkaar nog eens de bal toespelen, buiten bereik van een graaiende Stekelenburg. Het schudt alle zekerheden door elkaar. Die Mannschaft stond lange tijd gelijk aan ‘angermanagement’. Ongegeneerd schreeuwen naar het beeldscherm, de verbijstering over zo veel misplaatste arrogantie. Het ruimde alle opgekropte frustraties op. Inmiddels is het Duitse elftal een voetbalsprookje, een vrouw om verliefd op te worden, compleet met vlinders in de buik.
Dat ik daarin niet alleen sta, bleek afgelopen zondag op het sportpark, waar het zesde diep in de tweede helft de topper tegen DVS 3 besliste. Hongerig combineerden we de verdedigende linies stuk, zelfs in het vijfmetergebied werd elkaar nog de bal toegespeeld. Toen ging de trekker over. Een herhaling van de dialoog tussen Özil en Klose, een doelpunt als een dartele Duitse symfonie.
Deze wonderlijke goal voltrok zich op kunstgras, de vernieuwde ondergrond die ik deze zomer met grote twijfel aangelegd zag worden. Na twee maanden voelen de kunstsprieten als mijn eigen bed. De angst dat alle romantiek zou verdwijnen is ingeruild voor de tinteling van een warm bad. Met bubbels. Na mijn kruistocht tegen alle vernieuwingsdrang voelt een spectaculaire redding op het kunstveld als juichen met Matthäus na een onverwachte Duitse goal in de laatste minuut.
Verraad of niet, ik ben helemaal om. De Duitse lente zit in mijn kop. Ik fluit de hele dag schlagers van Heino en Freddy Breck, ik overweeg de aanschaf van een Audi, vanavond eten we Bratkartoffeln mit Sauerkraut en mijn carnavalskostuum ligt al klaar; ik ga als Mesut Özil.
In Lederhosen.

donderdag 17 november 2011

Brutus

“Kijk Edgar, wij hebben jaren op het veld gestaan. Wij zijn voetballers, we hebben jaren gezien hoe Ajax gerund moet worden. De andere leden van de raad snappen dat niet. Hun weten niet van de hoed aan de rand.”
Edgar Davids leunt relaxed in zijn leren fauteuil, de telefoon houdt hij losjes bij zijn oor.
“Daarom snappen ze ook niet dat Tjeu de juiste man is. Hij kén de zakenwereld, laat hem de club maar runnen. Wij regelen de rest wel. Nou, hoe denk je erover? Kan ik op je rekenen?”
De vraag dringt traag het hoofd van Davids binnen. Als een trein die met piepende remmen het station nadert. Kon er op hem gerekend worden? Terwijl hij de stem aan de andere kant van de lijn door hoort praten over oplossingen en verantwoordelijkheid, glijden de ogen van Davids over het schilderij aan de lange muur in de kamer. Het toont de overwinningsroes na een belangrijke voetbalavond in Wenen. Davids ziet zichzelf rennen over een veld naar een hoek van het stadion. In zijn handen torst hij een grote beker. Winston, Patrick, Michael, Clarence, ze rennen allemaal met hem mee.
“Nou, ik zal erover nadenken,” antwoordt Davids, “ik laat het je wel weten. Dag Johan.”
Nadat de verbinding verbroken is, drukt de oud-Ajacied meteen een nieuw nummer in. Terwijl de telefoon aan de andere kant overgaat, staat Davids op en loopt naar het kunstwerk. Met zijn ogen dicht op het glas speurt hij naar herkenbare personen. In de hoek linksonder vindt hij het gezicht dat hij zocht. Op de achtergrond, een paar meter voor de dug-out, staat een poppetje van een paar centimeter: de trainer die hem bij Ajax liet debuteren.
“Dag Louis, met mij,” zegt Davids als er opgenomen wordt, “we zijn eruit, de Raad van Commissarissen wil jou als algemeen directeur. Ik heb de Telegraaf al gebeld, ze maken nu een persbericht.”
“Da’s mooi!” de stem van Van Gaal klinkt opgetogen. “Dus alles is goed geregeld?”
In zijn huiskamer, met zijn blik nog steeds op de Europacupwinst aan de muur gericht, voelt Edgar Davids het antwoord schuren in zijn keel. Dan spreekt hij de woorden uit met het venijn van een dolksteek.
“Ja, alles is prima geregeld.”

zaterdag 12 november 2011

Fluiten met Van Marwijk

"Tja, kom dan maar naar Noordwijk," Roy Beerens voelde mijn teleurstelling. Na vele eerdere vergeefse pogingen om een interview te maken voor het clubblad, werd onze laatste afspraak gedwarsboomd door zijn selectie voor het Nederlands elftal. "Kom zaterdagochtend maar. Misschien is er een gaatje, ik mail je wel een perskaart."

De fluitconcerten van de wedstrijd tegen Zwitserland galmen nog na in mijn hoofd als ik die ochtend achter de rug van Bert Maalderink de hoofdingang van hotel Huis ter Duin binnenglip. Het voelt bijzonder. Het heeft enkele jaren geduurd, maar eindelijk voeg ik me bij het Nederlands elftal. Behalve mijn schrijfblok en mijn perskaart heb ik ook mijn voetbalschoenen bij me. Je weet maar nooit.
Op zoek naar het enige Bladella-lid dat ooit het oranje shirt over de schouders mocht dragen, volg ik de weg van obers en serveersters. Ze leiden me naar één van de huiskamers van het grand hotel. Het lijkt of ik onze eigen kantine binnenloop. In een hoekje kaarten Mathijsen, Heitinga en Cocu. Babel speelt met zijn telefoon, Braafheid en Bouhlarouz stoeien op een bank en aan de koffiebar informeert Hans Kraay jr. bij Stekelenburg hoe het met zijn hoofd gaat. Het lijkt net het zesde op zondagochtend, ik voel me er meteen thuis. Dan zie ik aan een tafeltje ineens Beerens zitten, de snelle aanvaller van AZ. Als jochie oefende hij zijn trucjes op het veldje voor mijn huis, nu spelen mijn kinderen daar.
"We vertrekken over een kwartier naar de uitlooptraining, daarna heb ik wel even tijd," zegt hij enigszins gehaast als ik naar hem toe loop. Twee extra uren in de boezem van Oranje, ik vind het geen straf. Zo vaak krijg je niet de kans om de machinekamer van het Nederlandse voetbal van dichtbij te bekijken. Terwijl de internationals aanstalten maken voor hun busreisje naar het trainingsveld, zoek ik het toilet op de gang op. Als het vocht rijkelijk loopt, hoor ik achter me iemand binnenkomen. Ineens staat de bondscoach naast me. Tussen fluwelen handdoekjes en driedubbelgelaagd toiletpapier sta ik te urineren met Bert van Marwijk. Dit is mijn kans, schiet er door me heen. Ik voel mijn voetbalschoenen branden in mijn koffertje. Dollen in de bus met Sneijder? Op doel tijdens een partijtje? Desnoods de ballen rapen die naast geschoten worden. Deze kans is uniek. De man naast me heeft de sleutel naar een once-in-a-lifetine-opportunity. Mijn hele leven lijkt plots een uitgestippelde weg naar dit moment. Naarstig zoek ik naar de juiste openingszin. Ik schraap mijn keel. Puur van de zenuwen begin ik een deuntje te fluiten. Van Marwijk draait zijn hoofd naar mij, vernietigend kijkt hij me aan.
“Alweer gefluit?”
Het klinkt als een norse rechter die gedecideerd het oordeel over de verdachte velt. Schuldbewust sla ik mijn ogen neer. Samen met de laatste druppels zie ik mijn kans op eeuwige roem in het putje van de pisbak verdwijnen.

zaterdag 5 november 2011

Huiselijk geweld

Met de jongens zit ik samen op de bank: Studio Sport. De beelden van FC Groningen - Feyenoord spatten van het scherm. Het inspireert onze jongste. Als Ronald Koeman met rode konen de 6-0 probeert uit te leggen, houdt onze zoon zijn Disney-bal omhoog aan de andere kant van de huiskamer.
“Wedstrijdje doen, papa?”
We weten allebei wat dat betekent: een potje op het scherpst van de snede in de vrije strook tussen eettafel en buffetkast. Tot de vijf, de keuken is ‘uit’, hands is penalty.
Ik win de toss en begin aan een flitsende opening, maar zie de Strootman-sliding niet aankomen. Via een tafelpoot rolt de bal tussen het sleutelkastje en de trap naar boven: 0-1. Jongste wijst met beide duimen naar Mickey Mouse op zijn rug. Het gejuich wekt oudste. Hij verlaat zijn kleurenboek en voegt zich bij zijn broer; ik sta tegenover een nummerieke meerderheid. De strijd intensiveert. Ik gooi een Chanturia-shuffle eruit, oudste tolt ervan en stoot de droppot van de kast. Geen tijd om op te rapen, we moeten door. Het publiek staat op de banken, net de groene hel van De Euroborg.
Bij de stand 4-4, mijn oksels zijn vochtig, het zweet parelt bij de jongens op het voorhoofd, snijdt een gelukkige één-twee mijn verdedigingslinie open. Vergeefs doe ik een uiterste poging het onheil af te wenden. Terwijl ik de plafondhoge ficus naast de kast meesleur in mijn val, tikt oudste het winnende punt tegen de achterdeur, die precies op dat moment openzwaait. Mama is thuis. Met open mond kijkt ze van haar juichende zonen naar mijn uitgestrekte lichaam tussen dropjes en een geknakte kamerplant. Ik lig in mijn eigen groene hel.
“Oh nee!” ze slaat ontzet de handen voor haar ogen.
“Ja, erg hè,” antwoord ik terwijl ik verslagen overeind krabbel, “kansloos verloren in eigen huis.”

donderdag 3 november 2011

Het water van Kameroen

Met grote ogen kijkt de voetballer om zich heen in de aankomsthal van Yaoundé Airport. Vrolijkheid in groen, rood en geel. Afrikanen duwen hun koffers voort op wankele karretjes, er wordt geschreeuwd voor een kiosk, een barretje met kleine kopjes koffie op hoge tafeltjes en een rij mannen met gekke hoedjes op het hoofd die bordjes voor hun jurk houden. Nergens leest hij zijn naam. Links en rechts vallen grote mannen elkaar in de armen. Ze bulderen.
Met een naam als verse boerenkool op een gezellige buurtmarkt is Willie Overtoom teruggekeerd in de hoofdstad van Kameroen. Het land van zijn eerste jeugdherinneringen. In een draagdoek op weg naar de waterput, de warme rug van zijn moeder. Geborgen schommelen onder strak hemelsblauw.
In het land van zijn vader brachten pindakaas en peperkoek hem groot. Op Hollandse klei leerde hij voetballen. Onlangs kreeg de voetbalbond van Kameroen lucht van de handige middenvelder uit de eredivisie en stuurde een uitnodiging. De Heraclied wordt een Ontembare Leeuw.
Met lichte tred veert hij naar de uitgang van de luchthaven. Het rumoer van de aankomsthal diende als voorspel. Een kakafonie van luid toeterende Europese wagens, gillende taxichauffeurs en het geschreeuw van straatverkopers met exotisch fruit en krokodillenleren tasjes over de schouder trekt hem het nieuwe hoofdstuk binnen. De stoplichten van Almelo liggen ver achter hem.
Overtoom zet zijn rolkoffertje op de rand van het trottoir en lacht zijn tanden bloot. Alsof hij opnieuw scheerzalf op zijn wangen smeert in een reclamefilmpje voor Rexona for Men.
“Taxi!”, schreeuwt hij, in de overweldigende chaos. Zijn hand schiet erbij in de lucht, alsof hij nu al juicht om een doelpunt van Eto’o. Willie gaat weer water halen.