woensdag 10 november 2010

Derbyvrees

Het is begonnen bij de Arenden. Eén van de E-elftallen van Bladella midden jaren zeventig. Speelse wedstrijden tegen de Valken en de Adelaars. Heerlijke potjes tegen jongens die we op school of op straat tegenkwamen. Rond december stonden we zij-aan-zij te zwaaien naar Sinterklaas. Samen wisselden we voetbalplaatjes uit. De honger naar de bal tijdens deze onderlinge partijtjes was niet te stoppen; alle veldspelers klonterden rondom de bal bij elkaar. Twee keepers wachtten in hun doelen op het moment dat de kluwen hun kant op zou bewegen.
Deze verrukkelijke zaterdagochtenden werden ruw onderbroken door de confrontaties met een team uit een verderop gelegen dorp. Je merkte het al op de training die week. Als de coach over de komende tegenstander begon, daalde zijn stem een octaaf, hij kromp enigszins ineen en in zijn ogen kwam een troebele blik. De eer van het gehele dorp club leek op het spel te staan als we gingen aantreden tegen die mysterieuze tegenstanders uit een onheilspellend oord. Ik huiverde alleen al bij de naam: Reusel.
Voor een jongen die een nieuwe broek passen bij ‘Jan de Muis’ al een heel avontuur vond en zelfs een keer verdwaalde op zoek naar de plaatselijke rolschaatsbaan, was Reusel letterlijk een andere wereld. De gewijde toon waarop over ‘die in geel-zwart’ gesproken werd, sneed door mijn onschuldige kinderziel. Zeker als we ‘uit’ moesten. Ik hoorde onze vaders spreken over een veld ergens ‘dichtbij de grens’. Het klonk als een oneindig ver oord, een enorme leegte waar elk moment trollen uit de grond tevoorschijn konden komen. De avond voor de wedstrijd staarde ik vanuit mijn bed naar het plafond. Ik fantaseerde over wat onvermijdelijk komen ging. Ik zag kleine, gedrongen mannetjes vanuit de maïsvelden rechtstreeks naar de middenstip stormen, waar ze ons woest vanonder hun borstelige wenkbrauwen aankeken. De diepe keelklanken die ze produceerden, leken op dierlijk gegrom. Het paste precies bij hun naam; de Leeuwen en de Tijgers. Met een beetje taalgevoel viel er nog een één-woord-zin als “D’rop!” of “Vermorzel!” uit op te maken, maar dat vergrootte alleen maar mijn angst voor deze roofdieren.
Door deze bijna mythologische status van de elftallen uit Reusel stonden wij bij aftrap al ruim met 2-0 achter. Het is dan ook niet vreemd dat de Leeuwen en de Tijgers die jaren de competitielijst domineerden. De noodzaak om de E-spelers van Bladella een reëler wereldbeeld bij te brengen was hoog, erg hoog.
Tijd brengt ook in dit geval raad. Ik groeide op en liet de tijd dat ik in mijn eigen dorp verdwaalde achter me. Mijn horizon verbreedde, kwam in dorpen als Hapert en Netersel. Ik leerde mijn leefomgeving kennen en werd wijzer. Het moment kwam zelfs dat ik in Reusel, die onheilspellende plek, moest zijn. Niet in die verre hoek met de voetbalvelden, die wanhopige leegte als voorportaal van België, maar gewoon, in de bebouwde kom. Nog zie ik mezelf staan, daar op het marktplein. Met grote ogen keek ik om me heen. De verwondering die ik voelde kan ik zo oproepen: hé, er staat hier ook een kerk, die mevrouw fietst naar de bakker, steekt die meneer nou vriendelijk een hand naar me op? Ik moest er enorm aan wennen; Reusel leek een gewoon dorp!
Weer later ging ik de situatie doorzien. Dat het nawijzen gestoeld was op vooroordelen. Geel-zwart was de wereld van de boeren, die rauw hun mouwen opstroopten en schaafden waar het nodig was. Terwijl blauw-wit de Blaalse wènd vertegenwoordigde, de dikke nek uit de stad. Mooie tenues, maar wel de voet terugtrekken als het erom gaat.
Beide kanten deden de laatste jaren hun best de scherpe kanten van deze dorpentwist te halen. Met prachtige streken over en weer. Maar alle geelzwarte tegeltjes in een Bladella-kleedlokaal en een blauwwit aangeklede haas op een Reuselse rotonde, konden niet voorkomen dat ik onlangs weer met toegeknepen billen naar het plafond staarde. Met het vijfde stond de volgende dag de thuiswedstrijd tegen Reusel Sport 6 op het progamma, met als inzet de eerste plaats op de ranglijst. Haarscherp stond het oerbeeld van de Reusel-speler weer op mijn netvlies: de gedrongen wildeman in een geelzwarte shirt, de bierbuik ternauwernood bedekt, de mouwen opgestroopt en de sokken omlaag geschoven, zodat de kolossale kuiten vrij spel hadden. De woeste blik en het schuim op de mond lieten een ver verleden met leeuwen en tijgers herleven.
Het werd een gedenkwaardige zondag. Geheel in stijl voltrok de derby zich in druilerig herfstweer met een opgewonden menigte langs de lijn. Elke beslissing van de scheidsrechter werd met hels kabaal betwist door de benadeelde partij. Gevaarlijke slidings trokken diepe geulen. Pollen gras vlogen in het rond. Een vroege goal zette ons op het goede spoor en na veel hangen en wurgen, na een bittere en zware strijd, wisten we die voorsprong meer dood dan levend over de streep te trekken. Juichend verlieten we het veld. Als lijstaanvoerder sprongen we naar het kleedlokaal. Eénmaal keek ik nog over mijn schouder. Daar lag het slagveld. Alsof er een kudde wilde buffels overheen was gegaan. In de verte hoorde ik de vreugdekreten van mijn ploegmaten. Met een luide overwinningsschreeuw verjoeg ik een verankerd schrikbeeld uit mijn hoofd. Het geelzwarte beest verdween in de verte in een dikke nevel van herfstregen en mist.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten