donderdag 12 augustus 2010

De wereld een koe

De kwestie kwelde me al dagen. Het joeg hard de rust uit mijn kop. Stond ik ineens met het zoutvaatje in de tuin en wist ik niet waarom. Vervelend. Het begon met de zwemles van onze oudste. Wekelijks schaaft hij aan zijn schoolslag in het binnenbad van camping ‘De Achterste Hoef’. Laatst, met mijn opgedroogde zoon naast me, liep ik terug naar de auto. Zag ik ineens André Ooijer voorbij de receptie fietsen. Op een vouwfiets! Toen we terugreden naar het dorp stond het fietsje tegen de gevel van kaasboerderij ‘De Hooiberg’.
Verwarring. Mijn hoofd moest ervan schudden.
André Ooijer is een profvoetballer. Een vakgroep die bewonderd wordt, toegejuicht. Helden van de massa. Hun bankrekeningen zijn navenant. Je verwacht ze in de zomermaanden minstens op de boulevard van Cannes, nonchalant likkend aan een ijsje. Of op een terras in St. Tropez, dure Ray Ban op het hoofd. Desnoods op een luxe jacht. Snoeihard scheuren door de Golf van Biscaje. Miami Vice.
Maar nee, André Ooijer kiest voor de variant met tentharingen en de dagelijkse gang naar het toiletgebouw, met het afwasteiltje. Met een zuinig gezicht waterzakken wegduwen van het tentzeil, na weer een regenbui. De leefomgeving van de gewone fan, zeg maar. In die biotoop zit Ooijer onder zijn luifel ongestoord een kaasje van De Hooiberg te prikken. Het knaagt enorm aan mijn kop.
Onlangs werd Ooijer, aan het einde van een lange loopbaan, ingelijfd door Ajax. Wat zoekt een godenzoon in de omgeving van Bladel, woongebied van Philips-arbeiders die op zaterdag het groenafval naar de vuilstortplaats brengen? Ik kreeg het maar niet uit mijn hoofd. André Ooijer, harde verdediger die elke uithoek van het strafschopgebied kent, in het knusse winkeltje van boer Meijer tussen allerlei kazen en linksgedraaide yoghurt. En daar bleef het niet bij. André Ooijer op het terras van ’t Nekkermenneke, achter een boerenomelet. André Ooijer liggend op de Neterselse hei, met de handen onder zijn hoofd en een grasspriet tussen zijn tanden, starend naar voorbijdrijvende wolken. Gek werd ik ervan.
Deze zomer zag ik hem nog op tv. Rende hij door de catacomben van een stadion in Zuid-Afrika. Haastig trok hij zijn oranje shirt nog even recht. Bert van Marwijk had hem nodig als vervanger van Joris Mathijsen, net voor de kwartfinale van het WK tegen Brazilië. Moest ie koud in de dekking op Kaká, voor het oog van de hele wereld. Draait hij zijn hand niet voor om. En na al het gebikkel bij Blackburn in de Premier League en de vele jaren bij PSV, duikt hij nu in de Arena van Ajax. De wereld van grootspraak. Bluf. Zij zijn de besten. Ze borduren een één op de stropdas. Zijn medespelers heten Urby, Gregory of Vernon. Waarom daalt de stoere Amsterdammer af naar de nederige contreien van De Achterste Hoef waar het gewone regeert? De campingbaas heet Hendrik, zijn broer Dirk en de kaasboer Gerard.
Zou het met onthaasten te maken hebben? Een voetbalseizoen is behoorlijk zwaar. Ellebogen zijn nodig voor het binnenslepen van de punten of het behoud van een basisplaats. Winnen is een must. De schwalbe is een geaccepteerd instrument geworden om het uitzicht op Champions League-deelname in leven te houden. Kijk goed over je schouder, André! Misschien wil hij even weg van het Leidseplein waar tattoos, piercings en paars haar het straatbeeld ondraaglijk maken. De hoogste vorm van uiterlijk vertoon op De Achterste Hoef is het blauwe oog van campingbaas Hendrik. Niet uitgekeken bij de slagboom.
Langzaam begon het te dagen. Je hoofd leegmaken door een fietstochtje over de Pals? De batterij weer opladen bij het Kroonven, steentjes keilen? Een uurtje snoeken in de visvijver? Het besef sijpelde stilletjes door. Als je even genoeg hebt van het gebeuk tegen agressieve spitsen, als de prestatiedruk je bij de strot heeft, dan zijn maïsvelden en overvliegende reigers een veilige haven. In het shirt van Ajax is het elke week kiezen tussen het neerhalen van een doorgebroken tegenstander of het incasseren van verlies. Dan is de keuze tussen graskaas of toch maar komijn een zaligheid. Op je vouwfiets naar boer Gerard. Met je kop in de wind, zodat de echo van de schreeuwende trainer uit je oren waait.
Ineens kreeg ik een prachtig beeld. Met een driepotig krukje onder de arm en een emmer loopt Ooijer de camping af. Hij trekt een weiland in, passeert een paar boterbloemen en verse vlaaien. Bij de eerste koe zet André zijn krukje neer. Hij gaat zitten, zet de emmer bij de achterpoten en zijn handen grijpen voorzichtig naar de uiers.
André Ooijer melkt een koe.
De rust in mijn hoofd daalde juichend neer. Ik zag kraakhelder de reden van Ooijers komst naar het dorpse leven. Terwijl het riet aan de slootkant zachtjes wuift en een groep ganzen in V-formatie overvliegt, leunt André Ooijer met zijn voorhoofd tegen de borstelige haren van het logge beest. En hij luistert. Dunne straaltjes verse melk vullen ritmisch de emmer.
Het maakt hem gelukkig.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten