maandag 9 augustus 2010

Adieu

Elke ochtend wordt onze kampeerstraat op dezelfde manier gewekt. De fluitketel van de overburen. Een kwartiertje later zitten ze in slagorde voor hun bungalowtent aan het ontbijt met een vers kopje thee: vader, moeder en tienerdochter. Overdag wordt er driftig gelezen, maar om stipt vijf uur ’s middags bindt moeder de kookschort om. De piepers moeten gejast. Het strakke ritme van het gezinnetje brengt ons campinghoekje terug naar de sfeer van Christelijk Nederland, begin jaren vijftig. Het beklemmende gevoel van zondags naar de Hoogmis en dan naar grootmoeder om samen groentesoep te eten. Omdat het zondag is. Vader werkt hard in de mijnen bij Sittard.
Mijn uitzicht op de overkant kreeg een wrang randje toen familie ‘Alles-heeft-een-ritme’ nieuwe buren kreeg. Ogenschijnlijk hetzelfde laken een pak: vader, moeder, iets oudere tienerdochter. Dit gezin viel niet op door orde en regelmaat, maar door de opvallende handicap van moeder. Ze bleek incontinent.
Niet dat mama er zo’n last van had, trouwens. Op het moment dat hun vakantietent uit de Peugeot werd getild, was de eerste lekkage in haar schoot zichtbaar. Ongelukje, kan gebeuren. Nietsvermoedend begon ik met vrouw en kinderen aan de lunch. Maar mams aan de overkant blééf rondsjouwen met tentharingen en scheerlijnen, ook toen haar urinewater inmiddels een forse zwarte plek op haar te nauwe legging had gemaakt. Haar delta in het vulvagebied stroomde over, zeg maar. Dan valt zo’n Saint Paulin-kaasje bij het middageten toch anders.
De situatie werd ronduit onsmakelijk toen de tent het hoogste punt bereikt had. Moeke won in omgekeerde richting terrein, want haar vochtgrenzen hadden, aan zowel de voor- als achterkant, de knieën bereikt. Je hóórde het zelfs. Op de momenten dat op de camping het barbecuegeknetter en het gegil om de badmintonshuttle even wegstierven en haar schurende binnendijen dus de kans kregen om mijn oorschelp te bereiken, hoorde ik een zwaar zuigend geluid dat deed vermoeden dat Sjaak, de logge linksback van Polderboys 7, met zijn maat 49 het zompige middenveld probeerde over te steken.
Toen de nieuwe overbuurvrouw tenslotte, na alle gedane arbeid, ook nog even doodgemoedereerd een sigaretje ging roken en met haar doorweekte grot recht in mijn blikveld, als ware ze Sharon Stone zélf, ging zitten, was er voor mij maar één oplossing mogelijk: mijn boeltje oppakken en huiswaarts keren.
In een razend tempo begon ik de spullen bij elkaar te zoeken.
Genoeg had ik ineens van die hele vakantie. Genoeg van dat meer van Chalain. Prachtig smaragdgroen, maar als je er twee stappen in had gezet, cirkelde de drap rondom je enkels. Weg wilde ik van de te kleine kampeerplaatsen, waardoor ik elke avond meegesleurd werd in de embrasse d’amour van het te jonge stel achter ons. Wég van die veel te serieuze smoelen rondom al die jeu-de-boule-ballen. Verdwijnen uit het zicht van die Fransen met hun Renault Cliootjes waar op elk moment van de dag een opklaptafeltje kon verschijnen met een volledige maaltijd, compleet met biefstuk en tonijnsalade, ter plekke bereid. Weg van het stokbrood van Marie-Claire met de veel te harde korst, weg van alles, weg, weg.
Ik moet hier wel even eerlijk zijn. Langzaam, nauwelijks merkbaar, waren er andere gedachten in mijn hoofd geslopen. Kleine, bijna onschuldige speldenprikjes die een terugkeer naar Nederland aanwakkerden. Het begon aan het zwembad. Onderaan de glijbaan, terwijl ik onze jongste opving, vroeg ik me opeens af of Feyenoord al een nieuwe spits zou hebben. Later bij de ijssalon, na het avondeten, zag ik ineens Johan Derksen in een visioen. Zat aan een tafel te gebben met René van der Gijp. Toen ik tenslotte bij het tanden poetsen in een flash de ongeopende vi’s thuis op de deurmat zag liggen, was het hek van de dam. Ik gaf me geheel over aan de hunkering. Ik nam geen genoegen meer met Henk, mijn afwasgabber uit Oldenzaal, met wie ik hele praatsessies hield over het onwaarschijnlijke kapsel van Preud’homme in het toiletgebouw. Ik had opeens een onweerstaanbare drang naar de bank thuis. Lekker staren naar het Siberische avontuur van PSV. Afellay en Ola Toivonen tegen Sibir Novosibirsk. Klonk als een plaatselijke delicatesse. Lange slierten trillend zeewier op je bord. Siberische spelers met bloedvegen op de knie, omdat ze net met het hele elftal een hele os hebben geslacht. Ook in het verre Rusland moeten ze de winter door. Nee, ik wilde mezelf helemaal onderdompelen in het nieuwe verlangen. Mounir El Hamdaoui in een shirt van Ajax. Wegdromen over goals als mokerslagen. Terug naar Tom Egbers met zijn autocue: “Hier is voor u FC Utrecht – AZ vanuit stadion Nieuw Galgenwaard.” Desnoods met het commentaar van Evert Ten Napel. Ik snakte naar het kleedkamergeluk met het vijfde, de kwinkslagen van Harold, briljante linkerspits voor de laatste tien minuten van elke wedstrijd en jaarlijks goed voor een bewogen safarireis door donker Afrika. Maar boven alles uit smachtte ik naar de sensatie van het omkleden. Mijn voetbalbroek, mijn shirt, de witte sokken. De nood kortom, om geheel en volledig weg te duiken in de mooiste sport op aarde was onhoudbaar hoog.
In recordtempo stonden we bepakt. Het was me helemaal helder toen ik Henk uit Oldenzaal, buurvrouw Pickwick en Lady Lekkage zwaaiend aan de weg zag staan tijdens ons afscheid. Langzaam werden ze kleine stipjes in mijn zijspiegel en ik wist het: de bal moest gaan rollen. En wel snel.

1 opmerking: