donderdag 1 september 2011

PSV werd het niet (1)

Van Ralf Edström weet ik veel. Zijn lichaamshouding, de manier waarop hij rende, zijn bakkebaarden. Ik weet nog precies hoe bij vochtig weer zijn manen aan zijn voorhoofd plakten en dat hij uit Zweden kwam, een land waar ze praatten als het theelepelvrouwtje. Maar ik herinner ik me vooral hoe hij, als Kees Krijgh de bal veroverd had en Gerrie Deijkers een voorzet verstuurde, hoog boven een kluwen spelers uittorende en de bal binnenknikte. Hoe hij daarna juichte met Lubse en Nick Deacy en rustig terughuppelde naar eigen helft. Ik stond op de jongerenrang in het PSV-stadion en zag het gebeuren.
Mijn jeugd voltrok zich in Bladel, een dorp in het zuiden. Nog voordat ik de juiste leeftijd had, meldde mijn vader me daar aan bij de plaatselijke voetbalclub. Zaterdagen verliepen in een vast ritme: ‘s morgens speelde ik mijn wedstrijd voor VV Bladella, in de middag klonterde ik met jongens uit de buurt samen op het veldje achter school. Voordat de partij begon, meldden we gretig welke spelers we waren. ‘Edström’ deed vaak mee. Daarna in bad en terwijl het spek in de pan sudderde, keek ik naar Die Sportschau. De Bundesliga diende als voorgerecht voor de rest van de avond, want op televisie gaf Manni Kaltz bananenballen die Horst Hrubesch, hoog opspringend, achter Norbert Nigbur binnenknikte. Met mijn vader reed ik vervolgens naar het vaste parkeerplekje in Eindhoven. We wandelden langs de Steentjeskerk naar het stadion, hij had een seizoenkaart voor de lange L-zijde en zette me af bij de Jongerenrang. De geur van snert met draadjesvlees rook ik al van ver.
Als tienjarige keek ik op tegen de rest van de jongerenrang, een tribunevak achter een cornervlag, tegenover de L-zijde. Opgeschoten schooljeugd met puisten, ze vertelden verhalen over naakte meisjes die ze gezien hadden over de muur van het meisjeslokaal, ik hing aan hun lippen. Zonder baard in de keel zong ik met hen nog voor de wedstrijd het vijandelijke vak toe. Een vermetele poging om supporters van AZ’67 en PEC Zwolle te imponeren. Ik geloof niet dat het werkte. Tegelijkertijd zag ik vanaf mijn plekje de warming-up van Jan van Beveren, de lenige doelman die grootser door het doelgebied zweefde dan een buizerd boven de bosrand. Achter school had ik als Johan Neeskens, Willem van Hanegem en Ralf Edström over het veld gedenderd, door de reddingen van Van Beveren stond ik voor het eerst op doel.

Jarenlang zong ik het strijdlied mee als de teams in twee rijen het veld opkwamen:

“Voor Rood-Wit gezongen, vol man'lijke kracht,
een lied met ons allen, want eendracht maakt macht,
wij trekken ten strijde, een strijd vol van vree,
vooruit nu Rood-Witten, vooruit PSV.”


Om mij heen werd het lied met vuur gezongen, het kwam van diep. Voor mij was het niet meer dan een leuke zaterdagavondvulling, ik verbaasde ik me dan ook over de verbetenheid waarmee de woorden geuit werden. De gezondheid en de familie-eer leken op het spel te staan. Het heeft een tijd geduurd voordat het besef kwam dat dat vuur er bij mij niet in zat. Althans niet voor de club waar mijn vader me heen gebracht had; ik was geen PSV’er.

Veel later, mijn liefde voor het voetbal woedde al die tijd als een veenbrand in mijn lichaam, maakte ik er een gewoonte van om met vrienden wedstrijden in het buitenland te bezoeken. Vooral de stadions in Engeland waren een mikpunt. Het hoge tempo, de liederen, de shirts en de tribunevakken direct aan de zijlijn, we kregen er geen genoeg van. Op weg naar een wedstrijd van Queens Park Rangers ontmoetten we in de kanaaltunnel een jonge vent. Hij vertelde dat hij elke twee weken afreisde naar Londen voor een thuiswedstrijd van Arsenal FC. Zijn hele sociale leven en salaris ging eraan op. Terloops voegde hij eraan toe dat hij alle stadions uit de bovenste vier Engelse leagues al bezocht had. “Waarom dan de keuze voor Arsenal?” vroegen we hem. Plechtig keek hij in de verte (die in de ondergrondse tunnel afwezig was) en sprak zijn diepfilosofische waarheid:
“Je kiest geen club. De club kiest jou.”
Statige woorden, maar ik zag hem nog niet zo snel spreken op een congres over de ziel van de voetbalsupporter. Zijn kapsel, zijn overacting en zijn opmerkelijke opofferingsgezindheid om het doel te bereiken, deden me eerder aan Dries Roelvink denken. Toch lieten zijn woorden me niet los. Ik dacht terug aan mijn tijd op de PSV-tribune. Als de theorie van Dries klopte, had de club uit Eindhoven mij, ondanks alle inspanningen van mijn vader, niet gekozen.
(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten