donderdag 2 februari 2012

De tranen van Kuif

Ineens zag ik hem. Traag schoof hij op in mijn richting naar de lege plek naast me. De man over wie al die mensen in Uffelte al jaren en jaren praten, de man naar wie een tribune was genoemd, de man die een legende leek te worden totdat er na een nooit genomen penalty in een kampioenswedstrijd niets meer van hem vernomen werd: Kuif den Dolder, misschien wel de beste voetballer ooit.
Op het moment dat de tweede ring begon te schudden van opwinding, ging hij zitten. In zijn lange wollen overjas en zijn zwarte gleufhoed leek hij op een verschijning uit een ver verleden. Een geest uit de tijd dat de doelpalen nog vierkant waren, de tijd van Abe en Faas.
Hij zat naast me, precies zoals ik hem in het onvolprezen boek van Nico Dijkshoorn had leren kennen: onverstoorbaar. De kraag hoog opgestoken en de handen in alle rust op de knieën. Misschien dat de wedstrijd tussen de twee grootste ploegen van Nederland hem tot in de ziel raakte, in zijn gezicht vertrok geen spier. Hij reageerde niet toen de thuisclub vier keer scoorde en er stormen losbarstten. Hij knipperde niet met zijn ogen toen spelers wild gebaarden naar de scheidsrechter. Hij zei niets op het moment dat een speler de bal kwam ophalen voor een ingooi en werd bedolven onder een regen van scheldwoorden, knikkers, spuug en hij toonde geen emotie toen spelers vol bedrog op de grond gingen liggen of zich traag voor een wissel bij de zijlijn meldden om tijd te winnen.
Pas na het eindsignaal, toen het mooiste stadion van het land leek te ontploffen door de winst van de thuisploeg, keek hij op. Met licht toegeknepen ogen keek hij in de duistere blikken van de mensen rondom hem. Daarin zat meer dan het vuur voor de overwinning. Opnieuw deinde de tweede ring van vreugde op en neer, maar deze extase was nieuw voor hem. Onschuldig geluk vermengde zich met donkere krachten. Een diepe wens tot vernedering leek mee te dansen in de rijen, dierlijk gegrom borrelde omhoog uit ingewanden, dodelijke hoektanden werden zichtbaar, het moment dat de prooi wreed zou worden verscheurd leek nabij.
Terwijl alle mensen om hem heen de zege hongerig verslonden, stond Kuif op en schoof voor de springende menigte door. Langzaam besteeg hij de trappen naar de uitgang. Vertwijfeld riep ik hem na.
“Kuif!”
Nog één keer draaide hij zich om. Ik keek ik in het gelaat uit een andere tijd. Een gezicht van een man die gewend was aan een massaal ‘Hoezee!’ en hoog opgeworpen gleufhoeden als de tegenstander was verslagen. Nu woedde er een veenbrand om ons heen van vernietigingsdrang, het stadion verzoop zichzelf in blinde haat. Tranen biggelden over zijn wangen. Toen draaide hij zich om en verliet het tribunevak. Kuif den Dolder, misschien wel de beste voetballer ooit, verdween voor altijd uit mijn zicht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten