woensdag 16 juni 2010

Het rovershol

In de kamer is alles in ruste. Alleen een buik gaat op en neer. Een man ligt dwars op een bed, zijn ronde pens reageert ritmisch op de ademstoten die gorgelend in zijn keel verdwijnen. Hij snurkt. Behalve een wijde boxershort is hij naakt. Door de slordig gesloten gordijnen glippen zonnestralen naar binnen. Het warme licht valt op het bolle gelaat. Het plaagt zijn nachtrust. Het keelgeluid stopt, de man knippert een paar keer met zijn oogleden en heft zijn hoofd. Hij monstert de kamer alsof het de eerste keer is dat hij de ruimte ziet. In één beweging richt hij zich op tot zitstand. Een grote geeuw ontsnapt uit zijn mond en hij strijkt een keer door zijn zwartgrijze baard. Het krullende haar staat alle kanten op. Als de man opstaat, stoot zijn teen tegen iets hards. Op de grond ligt een fles rum zonder dop. Het vocht heeft een bruine vlek op het tapijt gemaakt. De man bukt, raapt de fles op en zet hem aan zijn mond. De laatste slokken rum stromen naar binnen. Als de fles geheel leeg is, vult een harde boer de kamer. De man pakt de fles omgekeerd vast bij de hals en zoekt met zijn voeten een goede balans. Dan gooit hij de fles tuimelend op. Na twee salto’s wordt de neergaande beweging gepareerd door de opgeheven knie van de man. Opnieuw wordt de fles op een acrobatische reis gestuurd, nu in de richting van de linkervoet, die even heel snel omhoog gaat en vervolgens de val van de fles remt. Nog voor de voet de grond raakt, staat de fles in een wonderbaarlijke balans erop. Twee tellen blijft de man als een standbeeld staan. Dan in een flits, stuurt hij zijn voet weer omhoog. De fles vliegt met een sierlijk boogje, nu zonder buitelingen, over de verwilderde krullen heen. De man buigt licht voorover en brengt beide handen snel op zijn rug. Met militaire precisie landt het glazen projectiel in zijn rechterhand. De man loopt naar de tafel in het midden van de kamer en zet daar de fles neer. Opnieuw een diepe geeuw. Met zijn hand grijpt hij gul in zijn onderbroek en verlegt zijn lid. Voor de tafel, op de grond, ligt een grijs T-shirt. De man raapt het op, ziet de donkere zweetplekken onder de mouwen en ruikt er even aan. Met het shirt in zijn handen loopt hij naar de deur. Hij opent de deur, steekt zijn hoofd op de gang en roept:
“Carlos, tegen wie moeten we?!”
Vanuit de kamer aan de andere kant van de gang klinkt een doffe stem.
“Que?”
“Tegen wie spelen we vandaag?”
Opnieuw reageert de stem aan de overkant van de gang.
“We gaan de Koreanen te grazen nemen, Diego!”
De man sluit de deur van zijn kamer en loopt terug naar de tafel.
“Korea. Puta!”, mompelt hij.
Dan heft hij zijn rechterbeen, op precies dezelfde wijze zoals hij daarnet de baan van de fles veranderde. Even lijkt het erop dat opnieuw een voorwerp de ruimte in gestuurd gaat worden voor een balanceertruc. Maar dan haalt hij diep adem en brengt hij alle krachten naar zijn onderlijf. De scheet, die hij uit zijn kringspier perst, knalt als een schreeuw door de ruimte.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten