donderdag 29 juli 2010

Boekenworm

Mijn hart slaat een keer over van opwinding. Ik kijk nog eens goed. Ja, duidelijk, niet te missen. Schuin tegenover me, op vijf meter afstand, zit een landgenoot voor zijn caravan. Hij leest een boek.
Ik maak een ommetje op de doorreiscamping. Deze plek die door vrachtladingen Nederlanders wordt gebruikt als station voor een nacht, vormt blijkbaar ook de uitvalsbasis voor de Fransen uit de naburige stad. Na kommervolle kantoordagen en het uitzichtloze gesleutel in de Renault-garages, brengen ze hier hun vrije uren door in verweerde stacaravans met gescheurde gordijnen. Veel aandacht hebben ze niet besteed aan hun vakantiehuisjes. Ik zie auto’s op houten klossen met open velgen omdat de wielen eraf zijn gedraaid, niet afgetimmerde veranda’s waarop mannen met te dikke buiken de barbecueresten van de avond ervoor naar hun luidruchtige viervoeters gooien en toiletgebouwen met korsten in de pot waar dezelfde honden geen brood van lusten. Hier is de laatste zwabber doorheen gegaan toen Lodewijk de veertiende nog regeerde. De sfeer is troosteloos. De Franse slag in volle glorie.
En uitgerekend tussen deze uitzichtloze treurigheid stuit ik op een Nederlander, verdiept in een boek. De adem stokt in mijn keel als ik opnieuw de titel op de kaft lees. ‘De hoeken van Luigi Ferraris’. De man voor de caravan leest mijn boek. De bundel die dit jaar verschenen is. Mijn kindje. Het verhalenboek dat ik het afgelopen jaar met bloed, zweet en tranen geschreven heb. Het boekwerk waarin ik Johnny Dusbaba weer tot leven wek, waarin ik Claudio Caniggia beschrijf in een Schots stadion en waarin de heldenstaat van Faas Wilkes voor eeuwig bevestigd wordt. In die pil, de nieuwe ster aan de boekenhemel, de reden dat ik ooit voldaan zal sterven, zit de man op deze doorreiscamping geconcentreerd te lezen.
Ademloos kijk ik naar dit schitterende tafereel in een verder smakeloze omgeving: een Knaus caravan, een tafeltje met een kommetje roze pudding erop, een zwemband in de vorm van een formule 1-wiel ertegenaan en dan de man in de tuinstoel met mijn boek. Ik schat hem een jaar of dertig, normaal postuur, rond hoofd met een bos vol krullen. Ik zie hem zo zitten, elke veertien dagen op de tribune bij NAC Breda. Een hele werkweek van snackbar naar snackbar rijden in zijn Audi Quattro met in een koffer de nieuwste knijpsystemen voor mayonaise-emmers. En dan lekker schreeuwen tegen die luie linksback. Het is vast een lezer. Het is begonnen met de stripboeken van Roel Dijkstra. Daarna volgde de serie van Wiel Coerver, ‘Voetballen doe je zo’. ’s Morgens proclameert hij wijsheden voor de spiegel uit de biografie van Hiddink. ‘Deze neger buigt voor niemand’ heeft zijn leven veranderd en het is een kwestie van tijd of hij gaat mijn boek in zijn persoonlijke Top 3 plaatsen, tussen ‘De ontvoering van Freddie Heineken’ en het onaantastbare meesterwerk van Dijkshoorn ‘De tranen van Kuif den Dolder’.
Terwijl de man weer een bladzijde omslaat, voel ik een onbedwingbare neiging omhoog komen. Ik loop naar hem toe.
“Dag meneer, ook op doorreis?”, hoor ik mezelf vragen. Van alle mogelijke gespreksopeningen kies ik de meest lullige. De man kijkt op van mijn onverbiddelijke bestseller.
“Eh, ja, dat klopt”, antwoordt hij in zangerige Limburgs. Hij legt mijn boek naast de kom met pudding.
“En je moet ook wel doorreizen, want hier is weinig te doen. Geen bergen in de wijde omtrek, geen terrasjes, geen enkele kroeg. Het is hier verdraaid moeilijk om de avond door te komen”.
“Wat dacht u, ik duik maar lekker even in een boek”, ik wijs naar mijn boek dat voor hem op tafel ligt.
“Ach, bij gebrek aan televisie en de krant ben ik maar in dit boekje begonnen. Iemand had het op een tafeltje laten liggen bij een wegrestaurant.”
Het oordeel nadert. Met klamme handen vraag ik de rechter om het vonnis uit te spreken.
“En, is het wat?”, zonder adem te halen wacht ik op zijn antwoord.
“Nou, het kon er nog wel bij in deze poel van ellende. Een hoop bagger bij elkaar. Gezwets over voetbal en stadions door een mislukte spits die krampachtig zijn illusie in stand wil houden. Niet de moeite waard.”
Hij zit me met een nietsvermoedende grijns aan te kijken, totdat ik hem bij zijn kraag over zijn campingtafel trek.
“Doelman. Geen spits, krullenbol. Doelman.”, bijt ik hem toe. In één beweging schuif ik de zwemband als dwangbuis over zijn armen. De Limburger kijkt me angstig aan. Verdwaasd vraagt hij zich af waar het fout is gegaan. Bewegingloos kijkt hij toe hoe ik de kom met pudding pak en het over zijn hoofd leeg schud. Langzaam kruipt de frambozenvla over zijn wangen. Daar zit hij, koning Wansmaak van de lelijkste plek in Frankrijk. Ik laat hem alle hoeken van Ferraris zien. De klootzak.

1 opmerking: