woensdag 28 april 2010

Guun

Hij was altijd al een bluffer, Guun. Geen kans liet hij onbenut om te melden dat hij de knapste of de slimste was. Een jaar of acht geleden werd hij mijn buurman. Grote vent, blonde manen. Op zijn paspoort stond Günther Schlepowitz, geboren in een buitenwijk van Stuttgart uit een Duitse moeder en een Poolse vader, maar die naam vloekte met Henk, Jan en Geert, anderen namen uit de straat. Door zijn irritante neiging om elke situatie of verhaal te overvleugelen met aandoenlijke voorbeelden uit zijn eigen wereld, werd hij al snel ‘Guun’, de buurman ‘you love to hate’.
Een uitwisselingsprogramma met een Nederlands bedrijf had hem naar het zuiden van ons land gebracht en door de liefde voor een meisje uit het dorp belandde hij aan de andere zijde van mijn inrit. Die inrit was die jaren niet geheel in balans. Zijn zijde werd wekelijks netjes aangeveegd, zodat de dikke Duitse auto prachtig stond te pronken, terwijl aan mijn zijde het onkruid woekerde en op de achterruit van mijn afgeschreven brik de stickers van Bobbejaanlaand en Walibi om voorrang vochten.
Traditiegetrouw bezochten we elkaars verjaardagen. Die feestjes waren niet ongezellig, maar dat had meer te maken met onze gezamenlijke voorliefde voor voetbal en rockmuziek, dan met de luidruchtigheid waarmee hij alle gesprekken wist te domineren. Of het onderwerp bij de taart nu de export van rozen, het afschaffen van de euro of het opkloppen van kwark was, Guun wist het verhaal altijd de Duitse kant op te draaien, waar de bloemen het mooiste bloeiden en de kwark het lekkerste smaakte. De vaderlandsliefde van Guun was onschuldig, maar zijn bluf werd minder gewaardeerd door mijn vrienden. Elk jaar als ik ze uitnodigde voor mijn verjaardag was hun plagende wedervraag: ”Komt Opscheppowitz ook?”
Opvallend genoeg was niet VFB Stuttgart de favoriete ploeg van Guun. Zijn sympathie lag vanaf de kindertijd al bij de Stuttgarter Kickers, de tweede club van de stad die al jaren anoniem spartelde in een lagere divisie. Ook hier was zijn trouw onvoorwaardelijk en met speels gemak wist hij alle Kickers op te lepelen die eind jaren tachtig de titel pakten, een vaardigheid die door mij wel op waarde geschat werd. Zijn absolute held was Oliver Kahn, de bloedhond in het doel van Bayern München en de ‘Mannschaft’. Volgens Guun was hij ‘Weltklasse’, de perfecte aanvoerder voor de teams waarin hij speelde. Ik zag Kahn meer als een technisch beperkte keeper die zichzelf in de voetbalwereld omhoog blafte. Als ik hem weer zag razen in zijn doelgebied tegen zijn verdedigers met dat verwrongen hoofd waaruit de ogen vuur spuwden, deed hij me steeds denken aan mijn leraar wiskunde uit mijn schooltijd, meneer Van Driel. Ook hij overblufte zijn tekortkomingen. Ik was bang van hem, doordat hij een gebrek aan vakkennis en overwicht compenseerde door veel geschreeuw en lichaamstaal. De klas sidderde voor hem, maar ik vond hem geen goede leraar. Graag zou ik hem dat nog eens zeggen.
Door onze gezamenlijke voetbalhobby raasden Guun en ik eens op een zaterdagmiddag in zijn Duitse wagen naar Gelschenkirchen, waar zijn Kickers het tegen Schalke gingen opnemen. Door Guuns gewoonte om elke situatie rücksichtslos naar zijn hand te zetten, werd het nog een gedenkwaardige middag. De Kickers bleven die wedstrijd namelijk verrassend overeind en hoewel we in een felblauw Schalke-vak stonden, zong Guun uit volle borst alle supportersliederen van de Stuttgarter fans mee. Een dapper staaltje blufpoker dat mede door Guuns zware bovenlichaam en basstem mondjesmaat geaccepteerd werd. Ik kwam de middag ongeschonden door met de branieschopper, die toch ook mijn respect won door in deze situatie trouw te blijven aan zijn eigen overtuigingen.
Ook sleepte Guun me eens mee naar ‘Rock am Ring’, waar een optreden van Rammstein gepland stond. Guun pochte al weken over backstagekaarten, die hij geritseld zou hebben via een oude kennis die nu als roadie met de Duitse band toerde. Zoals altijd nam ik ook dit verhaal met een behoorlijke korrel zout, totdat we inderdaad via de roadie op het podium belandden. Achter de boxen zagen we van dichtbij de geweldige show van de bombastische Duitse rockformatie.
Ons contact verwaterde een beetje toen mijn branieschoppende buurman geheel in stijl verhuisde naar de villawijk in het dorp, omdat hij zich enkele functies omhoog had gebluft. Mijn verjaardagen in dit Guunloze tijdperk boden meer gesprekstijd voor de overige gasten, maar zonder zijn peper leken de partijtjes meer op een gedateerde aflevering van ‘Koffietijd’. Ik miste zijn scherpe kantjes.
Misschien kwam het wel daardoor dat ik opmerkelijk gretig reageerde op zijn voorstel om samen weer eens een wedstrijd te bekijken. Ik trof hem bij toeval in een schoenenzaak. Ik liep er binnen voor een paar sneakers, hij stond natuurlijk bij de kalfsleren modellen van Italiaanse makelij. We raakten aan de praat over de finale van de Champions League, die over enkele dagen gespeeld zou gaan worden in Nou Camp tussen Manchester United en het Bayern München van Oliver Kahn, Guuns held.
Opscheppowitz parkeerde een glimmende BMW cabrio op de inrit op het moment dat de voorbeschouwing op televisie net begon. Bij binnenkomst werd de toon meteen gezet.
“Kahn gaat dit winnen!”
“United mist een Duitse mentaliteit.”
“Lekker die boerenmetworst, maar er gaat niets boven Frankfurter Bockworstjes.”
Volledig overtuigd van een goede afloop voor Bayern, daagde Guun me uit om een pot te maken. Hij voorspelde 1-0 voor München. Alleen daarom al vulde ik 1-2 voor Manchester United in. We stopten twee tientjes in een schaaltje.
Langzaam begon ik spijt te krijgen van Guuns aanwezigheid. Zijn stuitende overmoed in de huiskamer werd op tv versterkt door Oliver Kahn die op zijn bekende ergerlijke wijze zijn team opfokte naar grootse daden. Alsof twee blaaskaken een pact hadden gesloten tegen de rest van de wereld. De avond werd ronduit vervelend toen Mario Basler de Duitsers op voorsprong zette.
“Ik heb het je toch gezegd!”
“Die Engelsen worden helemaal weggespeeld.”
“Die pot is van mij!”
“Een overwinning van Duitse degelijkheid!”
Geslagen door Guuns gebral en Uniteds machteloosheid zag ik de finale aan. De wedstrijd kroop langzaam naar de negentigste minuut. Niets wees erop dat Manchester de strijd nog ging kantelen. Wanhopig zocht ik naar een reden om na het eindsignaal Guun meteen de deur uit te kunnen werken. Dat het morgen weer vroeg dag is of een plotse aanval van migraine, alles leek geoorloofd om te voorkomen dat ik lijdzaam moest toezien hoe Guun de kroning van zijn helden zou gaan becommentariëren.
Toen overspeelde Guun zijn hand.
Net op het moment dat United in de 89e minuut gehaast een hoekschop nam, gooide Guun achteloos de sleutel van zijn BMW bij de twee tientjes op het schaaltje. “Dat kan niet meer mis. Daar durf ik mijn auto wel om te verwedden.”
Hij had de woorden nog niet uitgesproken of de situatie in Nou Camp werd wonderbaarlijk gereset. Teddy Sheringham frommelde de gelijkmaker achter Kahn. Alle opgekropte ergernis kwam er bij me uit. Eerst sprong ik een gat in de lucht, vervolgens zocht ik naarstig naar de sleutels van mijn tweedehandse middenklasser om de weddenschap af te ronden. Ik kreeg de kans niet om het schaaltje te halen, Ole Gunnar Solksjaer tikte in blessuretijd een tweede hoekschop in het Duitse doel.
Op mijn bankstel, tot dat moment het bastion van Guuns overmoed, voltrok zich een drama. Het was alsof de Oktoberfesten geannuleerd werden en het faillissement van Volkswagen, Mercedes en BMW tegelijkertijd uitgesproken werd. Mijn fiere ex-buurman kromp ineens 15 centimeter en het enige geluid dat hij voortbracht was een bijna fluisterend “Scheisse”.
Verbijsterd incasseerde mijn oud-buurman deze bizarre wending van de finale. Hij was een onverbeterlijke bluffer, maar Guun had ook eergevoel. Niets wilde hij weten van mijn voorstel om die laatste weddenschap maar terug te draaien. Hij droeg zijn nederlaag als een vent.
Die avond droop hij te voet de inrit af. Zijn cabrio kreeg nog een schalkse blik, bij wijze van afscheid. Met een mix van medelijden en leedvermaak zag ik hem in de verte verdijnen.
Natuurlijk heb ik een rondje gereden. De wind waaide die zwoele voorjaarsavond door mijn haren, mijn arm stoer op het portier. Eén dag liet ik de bolide op mijn inrit staan. Toen hief ik de straf voor Günther Schlepowitz op. Ik bracht zijn speeltje terug. Het lijkt mooi, zo’n Duitse cabrio, maar het is net als met een kampeervakantie of het dragen van een stropdas: het moet bij je passen. Bovendien was de merkwaardige ontknoping in de finale meer dan genoeg. En het gezicht van Oliver Kahn. Ook in zijn wereld van schaamteloze zelfoverschatting werd hij gedwongen tot een nederige buiging. De kroon zweefde al boven zijn hoofd, maar werd daar weergaloos weggegrist. Overmoed kreeg een stomp in de maag. Alsnog haalde ik mijn gram op meneer Van Driel. Het leek alsof ik mijn oude leraar wiskunde na een van zijn onredelijke tirades recht in zijn gezicht uitlachte. Het voelde als gerechtigheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten