zaterdag 17 april 2010

Danish dynamite

De tranen brandden achter zijn ogen. Zijn handen omklemden de handvatten van het stuur en steeds krachtiger trapte hij de pedalen rond, alsof daarmee de vernedering zou verdwijnen. Het water van zijn doorweekte broek sijpelde in zijn schoenen, terwijl in hoog tempo de groentewinkel van Boersma, het basketbalpleintje en de kinderboerderij werden gepasseerd. Die route van De Meer naar zijn appartement op de derde etage van de flat kon hij inmiddels dromen. Soms haalde hij wat appels en bananen bij meneer Boersma of stopte hij even bij Norbert, de oude verzorger van de dieren van de kinderboerderij. Dan probeerde hij een praatje te maken, handig om de Nederlandse taal onder de knie te krijgen. Maar vandaag niet. Woede dreef hem voort naar huis. Bruut gooide hij de deur van de fietsenberging open en enkele tellen later beende hij het trappenhuis in.

Enkele maanden geleden, in november, was hij, Sören Lerby, bij Ajax terecht gekomen. Samen met Frank Arnesen. Twee Deense voetbaltalenten op avontuur in Amsterdam. Volgende week zou hij achttien jaar worden. Met Frank had hij al plannen gemaakt hoe deze verjaardag, de eerste zonder zijn ouders, zou gaan verlopen. In Denemarken hadden ze samen in hetzelfde jeugdteam van Fremad Amager gespeeld. Beiden wilden slagen als profvoetballer en ze grepen de kans om dat waar te maken bij Ajax, de club die enige seizoenen terug drie Europese Cups op rij binnen sleepte, met beide handen aan. Omdat ze met zijn tweeën gingen, stonden hun ouders achter de verhuizing naar Amsterdam. Op de club, in de kamer van trainer Michels, mochten de jongens elke week even naar huis bellen.
Sören Lerby had het zwaar bij Ajax, maar hij was te trots om zijn ouders daarvan op de hoogte te brengen. Bovendien had hij Denemarken niet verlaten om er een paar maanden later met de staart tussen de benen weer terug te keren. Sören moest die eerste weken, net als Frank, in het tweede elftal beginnen. Al snel merkte hij dat hij het niveau aankon. Natuurlijk, het tempo lag nu hoger en hij had moeten wennen aan het aanvallende systeem met het gezamenlijk jagen op de bal, maar al spoedig werd hij een waardevolle pion in zijn nieuwe team. De problemen waren begonnen toen trainer Michels de Denen rijp achtte om mee te trainen met het eerste elftal. Daar maakte Lerby hardhandig kennis met de harde wetten van het professionele voetbal: hij ontmoette Wim Suurbier en Ruud Krol.
Sören herinnerde de eerste training met het eerste nog goed. In het afsluitende partijspel kreeg hij de bal toegespeeld door keeper Piet Schrijvers. Op het moment dat hij de bal wilde aannemen, werd zijn standbeen met geweld onderuit geschopt. Kermend stortte hij neer en greep meteen naar zijn pijnlijke enkel.
“Doe normaal, jankerd,” siste iemand in zijn oor. Toen Sören opkeek zag hij dat Suurbier met de bal aan de voet een tegenaanval opzette.
‘Jankerd’
Het was de eerste keer dat hij dit Hollandse scheldwoord hoorde, maar het venijn van Suurbiers intonatie verraadde meteen de betekenis. In sneltreinvaart werd de Deense debutant wegwijs gemaakt in het jargon van de Ajax-kampioenen. Hij mocht dan een contract bij Ajax hebben veroverd, zijn plaats in de pikorde werd spoedig duidelijk.
“Hé, pik, ga eens ergens anders zitten!”
“Klootzak, speel die bal meteen naar mij!”
“Voor het eerst voetbalschoenen aan, jochie?”
“Naar de kapper geweest, mietje?”
Boeven waren het, Wim Suurbier, Ruud Krol, Piet Schrijvers. Ze hadden prijzen gewonnen met Ajax en hadden aanzien. Hun comfortabele plekje in de kleedkamer lieten ze niet inpikken door de eerste de beste debutant uit Denemarken.

Met kracht smeet Sören de deur van zijn appartement achter zich dicht. Opnieuw zochten tranen een weg naar buiten. Machteloze woede, maar zelfs in deze veilige omgeving stond hij het niet toe. Volgende week werd hij achttien. Mannen huilen niet. Ruw trok hij zijn natte kleren uit en drapeerde ze over de verwarming. Ineens trapte hij tegen een doos die naast de koelkast stond. Op het moment dat zijn geladen voet het karton raakte, herinnerde hij zich de inhoud: vuurwerk! Overgebleven van het oudejaarsfeest enkele weken geleden. Geschrokken haalde hij meteen zijn voet terug en zeeg neer op een keukenstoel. Zijn ogen bleven gericht op de doos met de krachtige inhoud. De tranen zakten. Langzaam kwam hij tot rust.

Die dag had Sören weer met het eerste mee moeten trainen. Als een snelle leerling had hij de meeste gevaarlijke tackles wel kunnen ontwijken, maar de maandenlange treiterijen hadden vandaag een nieuw dieptepunt bereikt. Het was begonnen met afgeknipte sokken en een half potje Maggi in de soep. Meestal was het Suurbier. Lerby had niet gereageerd, vanwege het taalprobleem zou hij niet eens hebben geweten hoe. Hij dacht dat het erbij hoorde en dat deze ontgroening vanzelf wel zou stoppen. De pesterijen werden heviger toen Lerby zijn fiets na de training terug vond op het dak van de stalling en toen hij te laat op de training arriveerde, doordat er een briefje met Ajax-logo in zijn bus was gedeponeerd met daarop een veranderde aanvangstijd. Hij had een ferme uitbrander van trainer Michels gekregen, maar Lerby’s trots voorkwam dat hij uit de school klapte over deze vernederende steken. En deze dag, laat in de middag, net op het moment dat de jonge Deen dacht deze dag ongeschonden het trainingscomplex te kunnen verlaten, sloegen zijn kwelgeesten genadeloos toe. Frisgewassen zat Lerby op het toilet naast de doucheruimte. Rustig, met zijn broek op de enkels, deed hij zijn behoefte. Ineens werd de deur opengezwaaid en voordat Lerby van deze schrik bekomen was, ontving hij een volle emmer koud water die Suurbier met een zwierige zwaai over hem heen gooide. Daar stonden ze, Krol met een gulden in de hand waarmee hij het slot had opengedraaid en Suurbier met een lege emmer. In de haast zijn broek snel op te trekken, viel Lerby voorover.
“Stevige billenpartij, pik,” sneerde Suurbier, nog voordat de kwelgeesten lachend de toiletruimte verlieten. Toen hij alsnog zijn broek omhoog had getrokken, verscheen Ruud Geels in de toiletruimte. De spits van het eerste was een aardige vent. Hij had Lerby na de training wel eens geholpen met Nederlandse woorden. Door het trieste gezicht van de jonge Deen en zijn doorweekte broek had Geels meteen in de gaten wat er aan de hand was.
“Luister Sören, je moet van je afbijten. Eerder zullen ze niet stoppen. Laat niet over je heenlopen!”
Maar de vernedering was op dat moment te heftig en liet het goedbedoelde advies niet toe. Zonder te reageren verliet Lerby de kleedlokalen. In alle haast sprong hij op zijn fiets. Weg van deze plek.

Veerkrachtig meldde Lerby zich de volgende morgen weer op de training. Opnieuw leek hij de dag rustig door te komen. Suurbier bleef op afstand. Tijdens de training gebeurde er weinig, zijn kleren lagen nog intact in het kleedlokaal en de deur van het toilet werd niet onverwachts opengezwaaid. Schijn bedroog opnieuw, want toen hij als eerste ’s middags de gebouwen van De Meer verliet, vond hij zijn fiets terug met maar één wiel. Het voorwiel was eruit gedraaid. Rustig incasseerde Lerby deze tegenslag. Geen opkomende razernij die het vocht in de ogen dirigeert. Eerder vonkten daarin nu lichtjes die de donkere tunnel van de laatste weken verlichtte. Met de armen over elkaar leunde hij tegen de fietsenstalling en wachtte hij op het onvermijdelijke. Een gemene glimlach kroop op zijn gezicht. Het leek alsof Lerby wist er ging komen.
Na een minuutje kwam Wim Suurbier naar buiten. Als een herenboer die zijn oogst komt inspecteren. Lachend liep hij naar zijn slachtoffer.
“Zo, pik, heb je panne? Dat wordt lopen.” Voldaan liep Suurbier naar zijn auto die tien meter verderop tegenover de fietsenstalling geparkeerd stond. Hij opende het portier en zwaaide nog een keer naar Lerby. Toen ging hij achter het stuur zitten en startte de auto. Sören Lerby zette zich schrap tegen de stalling. Een vooropgezet plan naderde zijn uitvoering. Precies op het moment dat Suurbiers sleuteltje een mooie motorronk verwekte, barstte er een oorverdovend lawaai los onder zijn wagen. Een lawine van luide knallen scheurde de rust rond De Meer aan flarden. Suurbier kroop ineen op zijn stoel in de veronderstelling dat zijn auto ging exploderen. Met zijn handen voor zijn gezicht hing hij op het stuur. Even leek het alsof het hele stadion onder een donderend geraas zou bezwijken. Alle Ajax-spelers en trainer Michels kwamen met geschrokken gezichten naar buiten gestormd, net op het ogenblik dat Suurbier in volledige paniek zijn vehikel verliet. Toen trad ineens de stilte weer in, net zo onverwachts als de komst van de geluidsorkaan. Wim Suurbier stond lijkwit tegenover zijn medespelers naar adem te happen, de keiharde back van het kampioenenelftal van Ajax.
Sören Lerby, het slachtoffer van zijn pesterijen, was de eerste die de totale verwarring verbrak. De hele dag had hij in stilte geoefend op het vonnis dat hij nu met venijn bijna uitschreeuwde.
“Hé jankerd! Bang voor een Deense duizendklapper?” Om de overwinning op dit slagveld duidelijk te maken, stak achter het muurtje dat het veld met de parkeerplaats scheidde, Frank Arnesen zijn hoofd omhoog. Triomfantelijk zwaaide hij naar zijn Deense vriend. In zijn andere hand liet hij een doosje lucifers zien.
De wraakoefening drong langzaam door tot de Ajax-selectie. Voorstopper Barry Hulshof was de eerste die de schrik op zijn gezicht liet varen voor een langzaam opkomende bulderende lach. Dusbaba en Tahamta volgden. Dusbaba sloeg Ling gierend op de schouder en wees hinnikend naar Suurbier, die met een nerveus lachje de hoon ontving. Om de situatie nog een beetje te redden, liep Suurbier naar de fietsenstalling. Met zijn vuist tikte hij vriendelijk tegen Sörens schouder.
“Niet gek, Lerby. Mijn complimenten,” het was de eerste keer dat hij zijn naam noemde.
Maar Sören Lerby was nog niet klaar. Hij voelde zich meester over de situatie en keek Suurbier recht aan.
“Waar is mijn wiel, ouwe pik?”
Suurbier draaide zich om en liep naar zijn auto. Niets in zijn tred herinnerde aan de stoere verdediger die met veel bluf voor Ajax over tegenstanders heen denderde. Uit de kofferbak haalde hij het voorwiel en gaf het terug aan Lerby. De jonge voetballer bevestigde het wiel weer aan de voorvork. De Ajax-spelers voelden dat de voorstelling voorbij was en keerden terug naar binnen. Wim Suurbier startte voor de tweede keer zijn auto en vertrok, zodat op de open plek Lerby met Frank het vuurwerkafval bij elkaar graaide. Trainer Michels stond nog steeds buiten. Toen Lerby het afval in een zak deponeerde, nam de coach het vuilnis van hem over. Vaderlijk legde hij een hand op zijn arm. Sören Lerby zou de woorden die de trainer toen sprak, nooit vergeten.
“Tja jongen, voetbal is soms net oorlog,” zei Michels met de van hem bekende intonatie, waarna ook hij naar binnen wandelde.
Als een sergeant begon Lerby aan de route langs de groenteman, het basketbalpleintje en de kinderboerderij. Met de kop in de wind fietste hij naar huis. Het debuut voor Ajax kwam eraan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten