dinsdag 31 maart 2020

Het gezin in thuisisolatie

Op deze plek houd ik een dagboek bij over de perikelen van een gezin in thuisisolatie sinds het sluiten van de scholen:

Dag 1

Mooi woord, quarantaine. Erg bruikbaar voor scrabble of voor galgje op school. Afgelopen vrijdag vertelde ik tegen mijn leerlingen dat ze over twintig jaar hun kinderen zouden bijpraten over het wonderlijke jaar 2020. “Ja, echt, we zaten drie weken opgesloten in huis met genoeg wc-papier!”.
Vandaag is de eerste dag. Het ritme lijkt normaal. Uit bed, toilet, de krant van de deurmat, een bakje koffie. In de artikelen buitelen de invalshoeken over de pandemie over elkaar heen. Ook op de sportpagina. Ik leg de krant opzij en hoor de stilte. Boven slaapt de rest nog. Ze maken zich op voor een dag thuishuiswerk, hun telefoon checken, een lunchgerecht bedenken, de herhaling van Boer zoekt vrouw bekijken en een circuitje in de tuin met springtouw, elastiek en trampoline om toch maar fit te blijven én hooguit anderhalve uur spelcomputer. Ook in tijden van crisis wordt die regel gehandhaafd.
Met één handige beweging open ik de luxaflex. Bundels zonlicht vallen gehaast binnen en nestelen zich uitgelaten op de keukentafel. Eindelijk rust, lijken ze te zeggen.


Dag 2

Ergens tegen vieren waren de jongens duidelijk over hun eerste ophokdag.
“Het voelt eigenlijk als vakantie.”
Ik begreep dat wel. In de tuin pikten de vogels fluitend in de vetbollen, we aten pannenkoeken met chocopasta en de huiskamer werd omgebouwd tot sportschool. We hadden lol met mijn oude halters en een springtouw.
Maar ’s avonds sprak de minister-president op de tv. Met op de achtergrond een stapel boeken en een rij cd’s (Bach? Beatles? Bauer?) duwde Rutte de realiteit de huiskamer in.
“Geen gemakkelijke boodschap.”
“Geen snelle uitweg.”
“Een groot deel gaat besmet raken.”
Het vakantiegevoel was ineens ver weg. We hadden het optimisme van Matthijs bij DWDD nodig om terug te schakelen naar onze bubbel. Iets met creativiteit in tijden van crisis.
“Ik pak een sinaasappel,” zei Oudste.
“Wil je me hier masseren, mam?”, zei Jongste. Hij wees op zijn onderrug. Toch te veel gehalterd. Fruit links, een massage rechts, op tv een datingshow met gekkies. We zorgden goed voor elkaar, precies zoals Rutte gevraagd had.
Maar het blijft natuurlijk dansen op de vulkaan. Niemand weet wanneer ie barst.


Dag 3

Haarscheurtjes hier. Waarschijnlijk gevoed door de thuiszitplicht, de bodemloze behoefte van de nieuwe generatie om te staren in beeldschermen én de aanblik van beide heren temidden van koekresten, lege bordjes, uitgeschopte schoenen, onderuitgezakt met de voeten op de salontafel, ontstond er bij mij ontploffingsgevaar. Oudste gaf het laatste zetje. “Wat eten we?”
Vanuit mijn dikke darm borrelde een golf van irritatie omhoog, die ter hoogte van mijn slokdarm versterkt werd met woede en machteloosheid, om er via de huig met orkaankracht uit te komen: “HET IS HIER VERDORIE GEEN HOTEL!”
Ik paste precies in zo’n stripboekhokje, met gebalde vuisten en een inktzwart wolkje.
“Gezinsvergadering! Nu!”
Aan de keukentafel werd een convenant ondertekend dat de geschiedenis in zal gaan als ‘Lusten en lasten in tijden van ophokplicht’. Een uurtje gamen, okay. Maar afwisselen met huishoudelijke taken, huiswerk en beweging. Met het Verdrag als leidraad op de koelkast, gingen de jongens direct aan de slag.
“Mogen we straks chips?”, vroeg jongste , toen hij door zijn spaghettisaus stond te roeren. Grote klodders gehakt, ui en paprika bevlekten het fornuis, maar dat mocht. De vrede was weer ingedaald.


Dag 4

Mijn actieradius is sinds vier dagen enorm beperkt. Het huis verlaat ik alleen voor een wandeling in buitengebied of voor de mantelzorg aan mijn vader en moeder. Vanwege hun beider alzheimer wonen ze in een zorgappartement, waar het verplegend personeel, samen met mijn zus, schoonbroer, hun dochters en ik, de zorg verlenen. Bij binnenkomst tref ik hen steeds op dezelfde wijze aan: opa op de bank en oma in de stoel, met hun blik op het buitenraam gericht. Hun verleden is een dik boek, maar alle zinnen zijn uit het gelid geraakt, hun toekomst is een witte bladzijde met verloren geraakte letters. Wat overblijft is het nu: hun zicht op de straat. Een vrouw laat haar hondje uit, een man passeert op de fiets.
Als het eten klaar is, schuifelen ze aan tafel, daarna terug naar de bank. Het ritme geeft hen houvast. Bij het afscheid wil mijn moeder altijd knuffelen. De anderhalve-meter-afstand-regel vanwege besmettingsgevaar; ze heeft geen idee. Hun kwetsbaarheid in deze dagen is beangstigend. Ik laat mijn ouders achter met hun blik op straat. Hun totale onwetendheid van de wereld daarachter die in brand staat: het geeft ook troost.


Dag 5

Bruno Bruins viel dus flauw. Bruno Bruins, de naam roept niet direct het beeld op van een stoere leider die het volk door zware tijden loodst. Bruno Bruins is eerder een mollige beer uit een grappig stripverhaal: ‘Bruno Bruins en het gevecht met de Kronabeestjes’.
Het ter aarde storten van de minister is natuurlijk een metafoor: we dreigen met zijn allen onder de last van het virus door de hoeven te zakken. Bruno werkte zich een beroerte voor volk en vaderland. Na het applaus voor het zorgpersoneel lijkt me een ovatie voor Bruins een logische volgende stap.
In opdracht van zijn arts heeft minister Bruins per direct zijn taak neergelegd. Geen mooi einde van heldhaftige inzet. Ik verkies daarom de stripverhaalvariant:
“Ik ga weer aan het werk, vrouw!”
Bea Bruins zette ferm haar klauwen op haar brede berenheupen. “Dáár komt niets van in!”
Met een klauw griste Bea een mand van tafel. “Kom, we gaan picknicken. Ik heb zalm! En honing!”
“Maar ik moet…., eh, wat zeg je? Zalm? En honing?!” De oogjes van Bruno fonkelden.
“Kom Béaatjelief, we gaan. En vlug wat!”


Geen opmerkingen:

Een reactie posten