woensdag 1 april 2020

Dag 11 t/m 15

Dag 11

Afstand houden. Tot tien dagen geleden betekende dat negen meter vijftien tot aan het muurtje, handjes voor de pielemuis. Inmiddels is de anderhalve meter net zo normaal als de kliko buiten op maandag en Peter R. de Vries aan tafel bij Jinek. Toch is de één er meer bedreven in dan de ander. Bij de weekmarkt stuit ik bij de groente- en fruitkraam op een staaltje ‘afstandhouden voor gevorderden’. Alle zeven klanten vóór mij zorgen voor een vrije bewegingscirkel met een straal van minstens 6 meter. Een bizar gezicht. Zeven eilandjes verdeeld over het plein. Ik waan me in een aflevering van ‘Wie is de mol?’, ik zie alleen nergens Nathan Rutjes.
Een lange wachtrij voor de groentekraam, toch snap ik dat wel. Voorlopig zijn de radijsjes, mandarijnen en stronken prei het enige houvast voor een land in nood. Vitaminen en mineralen als surrogaat voor een vaccin.
Als ik eindelijk aan de beurt ben, prikt een man met een grijze hangsnor mijn beschermingsbubbel brutaal lek. Hij staat pal naast me. Nog voor ik het groentemeisje om bananen kan vragen zit hij met zijn tengels aan mijn tros.
“Schatje, zijn dit Chiquita’s?”, vraagt de snor schijtlollig voor zijn beurt.
Het groentemeisje en ik wisselen vluchtig een blik. Onze mondhoeken krullen. We denken hetzelfde. Hij is de mol.



Dag 12

Het werd de dag waarvan je wist dat ie ging komen. Het hoofdhaar van de jongens woekerde eind februari al als een klimplant met groeihormonen, maar een bezoek aan de kapper bleef onderaan hun prioriteitenlijstje. Tja, toen alle kapsalons de deuren moesten sluiten en de lokken als overgordijnen voor hun ogen hingen, wist ik hoe laat het was. Ineens stond hun moeder naast een keukenstoel, een schaar van de Blokker dwingend in haar hand.
Oudste vluchtte met een knutselvariant naar de badkamer (“ik doe het zelf!”), maar Jongste ging meteen zitten. Hij beschouwt zijn moeder als een gediplomeerd huisarts, chef-kok, huiswerkbegeleider, fietsenmaker en masseur inéén. Daar kon de rol van kapper met gemak bij. De tondeuse snorde luid over zijn flanken.
De kapsalon viel stil toen Oudste terugkeerde in de keuken. Als jaren-vijftig-kapsels-met-scheef-afgesneden-pony’s komende zomer in de mode komen; ja, dán was het gelukt. Onze hoon duwde hem alsnog in de keukenstoel. Mijn vriendin nam een tel de ravage in ogenschouw en liet toen de schaar het werk doen. Grote vlokken sneuvelden. Het herstel was bemoedigend, een dot gel deed de rest. Terwijl ik de tegelvloer bij elkaar veegde tot twee volwassen cavia’s, inspecteerde Oudste zijn spiegelbeeld. Meneer was onder de indruk.
“Kun je ook een zijscheiding?”



Dag 13

De Wereld Draait Door is dus gestopt. In een kale studio ging Matthijs voor de laatste keer aan tafel. Zonder applaus, zonder gasten. De overeenkomsten met de situatie in den lande hoef ik niet uit de leggen.
DWDD bracht vijftien jaar culturele, politieke en wetenschappelijke onderwerpen in kleine, hapklare brokjes. Een zwart gat in het heelal, een punkrockbandje uit Delft, een gerecht met dadels en mierikswortel; Matthijs schakelde met verbluffend gemak van groot naar klein, van smaakvol naar plat.
Eén van de indrukwekkendste DWDD-momenten in al die jaren zat in de voorlaatste aflevering, die geheel gewijd was aan Abdelhak Nouri. Niet het geneuzel over mogelijke nalatigheid en de financiële afwikkeling; bijverschijnselen van een samenleving op zijn retour. De schoonheid zat in het gedeelte daarna. In een kring zaten Donny van de Beek, Steven Bergwijn, Frenkie de Jong en Nouri’s broer Mo. Er werden woorden gesproken, maar die waren overbodig. Het verdriet over een verloren vriend, voetbalmaatje en broer hing zwaar in de stiltes ertussen.
Precies zo luisteren we al weken naar journalisten, politici en virologen. Veel meningen, zo veel woorden. De angst om te verliezen wat we hebben: het nestelt zich als een nekhernia in de stiltes ertussen.



Dag 14

De zaterdag. Ooit wist ik er wel raad mee. Opstaan met een twinkeling. Na het ontbijt de opstelling bedenken voor de wedstrijd van Oudste, checken of er lucht bij de ballen moet.
Het mooiste is het verzamelen. Dertien puberjongens bij elkaar in een kleedlokaal; het brengt je terug naar waar je zelf ooit stond, trappelend met je neus tegen het venster van het Grote Leven. Het zit in de branie, de jongensstemmen die breken, het testosteron waarmee ze hun telefoon checken of het meisje al gereageerd heeft. Als koeien op de eerste lentedag willen ze de toekomst induiken. Ze verwachten één groot festival en hebben nog geen weet van het mijnenveld in donkere hoekjes.
Na afloop van de wedstrijd de euforie, of de schoen die woest wordt uitgeklopt. In de kantine trots koffie drinken met de andere ouders alsof we zelf dat doelpunt maakten en het appje van mijn vriendin die bij de wedstrijd van Jongste was: ‘2-1 gewonnen! Mooie assist.’
’s Avonds thuis een pastaschotel in de oven met de onvermijdelijke vraag:
“Feyenoord/Ajax/PSV is op tv, eten we met het bord op schoot?”
De dagen zijn wreed, maar ook leerzaam. Met voetbalgeluk is het net zo als met André van Duin in die gekke bak van Fred Oster, de koetjesreep, bevroren vijvers in januari en duizenden andere dingen: je gaat het pas echt waarderen als het er niet meer is.


Dag 15

“We zitten nu toch één week thuis?”, zegt Oudste, met de ogen op zijn Fifa-potje gericht.
Na veertien dagen is zo’n vraag goed nieuws. Ook Jongste gaat als een speer. Voor school kreeg hij voor het vak Nederlands de opdracht een tekst van minstens 500 woorden te schrijven met als titel ‘Mijn leven in crisistijd’. Was zo gepiept. De beknopte versie: thuiszitten is goed als je anderen ermee helpt, ik heb veel lol met mijn broer, maar ik mis toch ook wel mijn vrienden. 521 woorden.
Nu hebben de jongens in deze verplichte thuissituatie natuurlijk wel een troefkaart in handen. Het zijn dikke maten. Ook in ‘the old days’ hadden ze vaak genoeg aan elkaar. Een beeldscherm, een goed gevulde koelkast, de inrit voor het dagelijkse potje één-op-één; de jongens zouden het maanden volhouden.
Oudste verliest zijn Fifa-wedstrijd nipt. “Ha, ha!”, jent Jongste. Verkeerde opmerking op het verkeerde moment. Oudste vliegt hem aan. Die kan dus boven gaan afkoelen, Jongste naar de gang wegens uitlokking in de eerste graad. Een paar minuten later keert mijn vriendin terug van haar dienst. Hoe ging het hier, vraagt ze. Ik denk aan hun dagen die voorbij vliegen. Af en toe vuurwerk. Ik haal mijn schouders op.
“Gewoon. Weer een dagje op kantoor.”


Geen opmerkingen:

Een reactie posten